
Buiten zitten, een glas rode wijn; de drank die weldadig naar binnen glijdt. Een sigaar aansteken bij een klein lichtje; het werpt grillige schaduwen op de witte buitenmuur. Je denkt aan Connie Palmen, aan een interview met haar in Parijs*, de roes waarvan zij afscheid nam. Haar doorgroefde gelaat, een zware bril met een zwart montuur.
Je begrijpt dat heel goed, die behoefte te willen verdwijnen. Je neemt nog een slok – en hoe de alcohol dan door je lichaam trekt. De gezondmakende koude, de heldere hemel met een enkele ster, je trekt je vest nog wat dichter om je heen. Door het raam is het tafereel binnen zichtbaar. Kaarsen in wit-stenen huisjes brandend op de vensterbank. Een kind dat aan tafel met haar rug naar je toe zit te werken. Het is warm en rond en af – er mankeert niets aan.
De neiging voortdurend andere ruimtes op te zoeken: de keuken, de zolder, het plaatsje buiten bij de achterdeur. De chaos ontvluchten van het gezinsleven; het geluid, de troep, dat alles voortdurend wordt onderbroken. De schrijfplek aan het einde van de trap naar boven, naast de wasmachine, daar is het nu heel koud. Als je gaat zitten om te werken trek je handschoenen aan en een grijs vest dat volgens het oudste kind op een maliënkolder lijkt. Maar de vieze was voor de machine praat niet terug, die onderbreekt de eigen gedachtestroom niet steeds. Daar kun je je potlood slijpen en in het gele boekje schrijven.
Deze week was er geen tijd, zelfs niet voor één zin. Een doos werd beplakt met gekleurd papier. Hoe het karton een theater of een doolhof werd– het is haast magisch. De gedachten waren bij de anderen, bij een vers dat je schreef. Samen een spel maken en dan om de beurt een pakje uit de zak vissen. Een paar groene sokken, een kruik met een zak van schapenwol, en kaartjes voor het ballet.
En de volgende ochtend zijn de proppen papier van de grond geveegd, en hebben de surprises hun glans verloren. Dan zit je weer buiten met je vingerloze handschoenen, en met een muts op je hoofd van gekleurde wol die het jongste kind voor je haakte. Dan is het mistig, en zie je de volle maan door een sluier van mist, je warmt je handen aan de hete koffiebeker die dampt. Dan kijk je naar binnen bij andere mensen, als bij de wit stenen huisjes in de vensterbank. De troep, de chaos, het leven in huis dat je steeds wilt ontvluchten, dat is bij de andere mensen ook, al zie je dat van buiten niet. En dan is er opeens de gedachte: de middag met gevuld speculaas en warme choco en surprises en een vers voor iedereen. Je was erbij, je nam eraan deel, en het was rond en warm en af en er mankeerde niets aan.
* Brommer op Zee, 4 december 2022