Dierbare spulletjes

Aan de randen van de dag legt het donker een geruststellende deken om ons heen. In dit land, waar we thuiskomen van vakantie en onze dierbare spulletjes ongeschonden aantreffen. De routine van daarvoor weer kunnen oppakken. In de vroege ochtend koffie drinken op het dakterras; een hommel beweegt traag van bloem naar bloem. Het werk in de boekhandel. Twee jongens met donkere haren, donkere ogen, de een draagt een baard met een elastiek erom. Ze zoeken een specifiek kookboek, dat staat er niet, maar is te bestellen. Waar ze vandaan komen? Uit verre landen, daar zijn ze geboren, nu leven ze hier, ze kunnen naar de boekhandel. En thuis de ruimte om te leven en te denken hoe je wilt.

Terwijl: in dat andere verre land, je wist niet eens precies waar het lag. Hoe zou het zijn als niemand je komt helpen? Er gaat wel een vliegtuig, maar jij mag er niet in?

Op de voorpagina’s van de kranten is alweer plaatsgemaakt voor ander nieuws. Er wordt nog wel bericht, maar dat is op pagina 3 of 4 in één smalle kolom aan de zijkant. Een vrouw doet verslag, zij werkte daar, haar Nederlands is foutloos, ze schrijft anoniem. Het is te gevaarlijk, en het wordt steeds erger. Ze durft haar huis niet uit, heeft alle socials gewist, ze volgt de berichtgeving alleen nog via whatsapp; en dat gaat de hele dag door. Op straat is geen kleur meer te zien; er klinkt geen muziek. Vrouwen blijven thuis, meisjes kunnen niet naar school, mannen moeten hun baard laten staan. En de verlammende angst, die is er voortdurend. Wat gaat er gebeuren? Kunnen we nog op tijd weg?

Terwijl: in dit land, je kunt schrijven wat je wilt. Je kunt het onderwerp zelf kiezen. Geïnspireerd raken, een idee krijgen – dat ligt buiten de controle. Het is niet iets dat je af kunt dwingen, je kunt je ervoor openstellen en dat doe je dan ook telkens weer in de vroege ochtend. In de avond hoor je op de radio over het vliegtuig dat vertrekt, er gingen driehonderd mensen in.

De volgende ochtend heeft de vrouw een plek op de voorpagina gekregen om te schrijven over haar vlucht uit het land, haar geboorteland. Zij zat ook in dat vliegtuig, samen met haar ouders en haar zus. Ze konden één tas meenemen, de moeder was haar schoenen verloren in de drukte. Alles achter zich gelaten, alle mensen, alle spullen – maar dat gaf niet want ze waren gered. Een vlucht in een vliegtuig, een ongewisse toekomst tegemoet. Wanneer je dit bericht leest moet je huilen, je bent blij voor deze mensen, maar weet dat er anderen zijn. En je schaamt je voor de luxe, de vrijheid waarin je leeft.

Souvenir

De laatste ochtend kwam de zon niet meer boven de bomen in het bos achter het rode huis. De lucht leek iets van herfst in zich te dragen. Ruim tweeduizend kilometer zuidelijker sliepen we die nacht voor het eerst weer in het donker. En de volgende dag zit ik achter mijn schrijftafel, in de kamer waar de deur dicht kan. Aan de overkant van de straat kan ik bij de buren naar binnen kijken. Op straat rijden voortdurend auto’s langs en ik hoor voorbijgangers praten, kinderen gillen. Waar wij waren was het stil en leeg, we zagen amper een mens, alleen in de supermarkt. De taal van het vreemde land hebben we niet geleerd, er was geen gelegenheid te oefenen.
Boven mijn bureautje hangt een kaart van Jämtland Härjedalen met plakband aan de muur geplakt. Een ronde steen, die ik opraapte bij de waterval van Ronja en Birk ligt als een presse papier op een stapel papiertjes. En hoe twee gedroogde takjes vrouwenmantel, uit de tuin bij het huis op de berg, de reis in een volgepropte koffer overleefden, is een raadsel. Ze staan hier nu in het vaasje naast de ronde steen.

We gingen naar Krokom, naar Gamla Lanthandeln, waar we mogelijk een Zweedse gebreide trui zouden vinden. Een rond gezicht met blozende wangen en felrood gestifte lippen keek ons vanonder een zwarte breed gerande hoed lachend aan. Karina bestierde de enige toeristische attractie in de wijde omgeving. Achter de brede toonbank van gepolitoerd hout stonden felgekleurde oude blikken in alle soorten en maten uitgestald. En verspreid door het grote huis, dat vroeger een hotel was, lagen, naast touristische kitch, mooie zelfgemaakte mutsen, met bont gevoerde wanten, één heel mooie zelfgebreide kindertrui, oude kleding op hangertjes en een oude trapnaaimachine.

We dwaalden rond door de ruimte, en door de mooi aangelegde tuin erachter, die naar beneden afliep en uitkwam bij een meer. Het was fris en bewolkt, het idee fika te drinken verwiepen we. Binnen bekeken we de spullen nog eens, de kinderen pasten mutsen. Gedachteloos stond ik bij een stapel schapenvachten, en streelde er wat over met mijn hand. Tot ik in die stapel iets bekends ontwaarde: onder de normale vachten lag er een van een andere kwaliteit: een prachtige antracietkleurige vacht met heel kleine krulletjes. Ik haalde het bijzondere exemplaar er tussenuit, en liet er voorzichtig mijn hand overheen glijden. Er roerde zich iets vanbinnen. Toen viel ik terug in de tijd.

Onder zo’n vacht sliepen onze meisjes als baby. Mijn moeder nam ze mee van het eiland in de Oostzee, waar de schapen leven. In Nederland kom je ze een enkele keer tegen, maar dan zijn onbetaalbaar; je kunt er alleen maar verlangend over aaien. De Zanger treft mij in extase aan, hij herkent de uitzonderlijke schoonheid ook. Hij legt zijn hand op de mijne en zegt zachtjes: zullen we deze meenemen; hij past vast nog ergens bij.

Thuis zit ik op de oude roze bank die in het midden doorzakt. Maar nu ligt daar die prachtige vacht op. Een souvenir van ons samen, in plaats van een trui voor mij alleen. Toen ik er was dacht ik vaak dat ik droomde; nu maken alle spulletjes die we meenamen vanuit het hoge noorden, ons verblijf daar tot een realiteit.