
Hij zat midden op de weg, op het schelpenpaadje waar je elke week loopt. Een plat, bruin, glibberig diertje dat heel snel ademhaalde. Hij hijgde van schrik, jouw komst had hem gestoord. Nooit eerder zag je een pad. Wel kikkers natuurlijk, de groene variant, daar wemelt het van. Maar een pad, wat deed hij hier, was hij soms verdwaald?
Later – aan het ontbijt, met gekookte eieren, boter in een hartvormig schaaltje, rijprode tomaten op een bordje waar een hoekje vanaf is – vertel je over de ontmoeting met het beestje. Het oudste kind slaakt een enthousiaste kreet en holt direct naar zolder. Het boek valt bijna uit elkaar, de rug werd geplakt met grijs plakband, je borg het op in een doos voor later. Direct komt het terug: hoe we er samen uit lazen, hoe klein de meisjes toen waren. Korte verhalen, elk met één gedachte, zo grappig en vooral zo wijs.
Een dag daarna. Uitstappen uit de trein op een bloedheet verlaten station. De overgang tussen lichaam en lucht is nauwelijks voelbaar. Er is verder niemand, de wereld lijkt verlaten in de hitte. En dan hoor je dat geluid: een lage, donkere grom. Stilhouden om te luisteren als het nogmaals klinkt: de holle grauw, in wanhoop geuit. Verderop is een vijver, maar hier is het stoffig en droog, geen plek voor dit dier.
Na even zoeken zie je hem zitten; de kikker heeft naast het perron in de schaduw een heenkomen gezocht, zijn felgroene lijfje gaat vlug op en neer, en het voorwereldlijke geluid ontsnapt hem steeds sneller. Je hebt de neiging hem op te pakken en bij het water neer te zetten. Maar dan is hij alweer weggesprongen en zie je hem niet meer.
Op een dag is er maar ruimte voor één zin. Hoe je na een extreem hete nacht – je lag onder een laken, in een bed apart – nog vroeger bent opgestaan. De voordeur geopend om door te waaien, en overal staan spullen, de kampeervakantie nadert nu gauw. En die ene gedachte laat zich niet verjagen; de stilte, de leegte, nu kan het nog. Over hoe een pad en een kikker elkaar vonden aan de ontbijttafel; hoe ze pardoes neerstreken tussen de lege eierschillen en een beker met een restje thee.
Soms vraag je je af wat van waarde is in de vluchtige wereld – en wat er overblijft. Een paar dierbare spulletjes draag je een leven met je mee. Een ketting met vier kleine vogeltjes die van een tante was. Een oud blik uit een sigarenfabriek, je bewaart daarin je vullingen; in zwart en groen en blauw. En bovenal is het natuurlijk dit: de verhalen die we elkaar vertellen, voorlezen en voorleven – telkens weer.
* Alle verhalen van Kikker & Pad – Arnold Lobel (Ploegsma, 1979)