Vois sur ton chemin

Voor Elisabeth

Elke ochtend schud ik je wakker en praat tegen je. Soms houd ik je vast, mijn gezicht dichtbij je oor en wens je goedemorgen, zeg dat ik van je houd. Ik denk dan dat de taal die jij niet kunt horen je toch op de een of andere manier bereikt. Zodra je je ogen opent, lees je de gesproken woorden van mijn mond.

Nadat je geboren was zijn we gebarentaal gaan leren. Elke dinsdagavond reden we over de A9 naar het audiologisch centrum in Alkmaar, dat gevestigd was in een heel lelijk hoog gebouw, met op een van de andere verdiepingen de reclassering. Het centrum was van een ontstellende lelijkheid, met lage systeemplafonds, grijze vloerbedekking en deuren die met een holle klank te hard dicht sloegen. In de wachtruimte stonden smakeloze stoelen, en er hingen informatieve posters aan de muur. Hier werkten de kundige en empathische mensen, die voor ons de eerste kennismaking vormden met een onbekende wereld.
De eerste jaren sprak je alleen met je handjes, je was daar heel goed in en kon alles zeggen. In de avond lag je in je spijlenbedje de dag door te nemen in kleine gebaartjes; dat je een paard had gezien op de kinderboerderij. Toen je wél begon te spreken was je tweeëneenhalf. Aanvankelijk was het aarzelend, maar gaandeweg kreeg je steeds meer vertrouwen, en toen ging het heel rap. En nu is aan jouw spraak niets vreemds te merken; niemand hoort dat jij extra je best moet doen om de ander te verstaan, en dat je zonder je hoortoestel vrijwel doof bent. En jij ontwikkelde je tot een stevig en vastberaden kind, dat op haar dertiende naar een middelbare school gaat met meer dan vijftienhonderd leerlingen om vwo te doen.

Op deze nieuwe school krijg je allerlei nieuwe vakken, waar je gretig en enthousiast aan werkt. Voor Frans moet je woordjes leren en dat gaat je gemakkelijk af; voor dit vak haal je het hoogste cijfer en je bent trots. Omdat jullie goed op schema liggen, en er tijd over is, heeft de docent voor de laatste lessen een film meegenomen. Een Franse film over een leraar die op een internaat in het Frankrijk van net na de oorlog een koor begint met de kinderen. Het is een remake van een film uit 1949, een met prijzen overladen arthouse productie.
Ik weet niet hoe de andere kinderen uit jouw klas naar deze film keken, maar jij werd gegrepen door het verhaal, waarin muziek een belangrijke rol speelt. Je had de soundtrack op Spotify al snel gevonden en luisterde die – via een bluetooth verbinding direct in je toestel – voortdurend. En toen de laatste lessen vervielen en je de film niet kon afkijken op school, mailde je de leraar met de vraag of je de dvd van hem kon lenen. Dat ging helaas niet, maar je kocht een exemplaar op Marktplaats, wachtte ongeduldig tot het schijfje in een envelop met de post werd thuisbezorgd, en keek de film nog diezelfde middag in je eentje op de laptop af.

Er is iets in de muziek uit deze film dat een snaar bij jou raakt. Wat het precies is, weten we niet. We weten na al die jaren nog steeds niet hoe jij muziek ervaart, hoe het binnenkomt in jouw hoofd, en wat je ervan hoort. Eén van de liedjes wil je graag zelf zingen. Je hebt je nog nooit laten weerhouden door je handicap, en dat doe je dus ook nu niet. Je zat op pianoles en blokfluit, en ook al hoorde je het niet als je een verkeerde noot speelde, en waren de harmonieën soms bijzonder en anders – de muzikaliteit draag je bij je, die bestaat in jou.

Het is zaterdagavond als je na het eten samen met je vader achter de piano zit. Het warme, lichtgele licht van de pianolamp, schijnt op de bladmuziek van Vois sur ton chemin. Hij speelt de begeleiding en samen zingen jullie de melodie van het liedje dat we intussen allemaal goed kennen. Je stem is helder en grotendeels heel zuiver, een enkele noot is anders dan er staat. Ik sla het tafereel in grote verwondering gade. Ik denk aan hoe je doof bent in de vroege ochtend. Ik denk aan vele momenten dat je iets niet hoort, of een heel gesprek aan tafel gemist blijkt te hebben. Ik denk aan het gevoel van wanhoop dat mij als moeder overviel. Hoe je voor het eerst naar schaatsles ging en de juf niet kon verstaan. Hoe je zwemles kreeg in een heel klein badje, en je diploma haalde in dezelfde tijd als de andere kinderen, hoe trots ik toen was. Hoe trots ik zo vaak ben. Ik denk aan vanwaar we gekomen zijn met jou en met elkaar. Ik pak je van achteren vast en we wiegen samen terwijl de muziek klinkt, we zingen samen, jij de tekst, ik neurie mee, je lichaam tegen het mijne, en boven je hoofd lopen de tranen over mijn wangen. Jij merkt dat niet, ik wil het niet laten merken want je hebt er een hekel aan je moeder te zien huilen, maar mijn wangen worden nat en de tranen druppen in jouw haar.

Enkele woorden in blauw

In een droom werk ik in een winkel met kasten van donker hout. De kasten zijn allemaal verschillend; ze hebben brede of heel smalle planken, rechte en schuin afgezaagde. En er zijn zelfs kasten met heel kleine lades waar boeken in zitten; de laatjes gaan moeilijk open. Sommige kasten lopen door tot óp de grond. Wanneer er gevraagd wordt naar een boek op de onderste plank, moet je flink door je knieën om het te pakken. Dit alles verbaast niemand. De ruimte is rommelig en doet ouderwets-klassiek aan; het heeft iets geheimzinnigs. Of sprookjesachtig, zoals in de boeken van Harry Potter, met ruimtes die opeens tevoorschijn komen of weer verdwijnen. De winkel is langgerekt, en loopt heel ver naar achteren door; het is een echte pijpenla en het is er heel druk, er zijn veel mensen binnen.
Ik krijg een briefje met een aantal titels erop in mijn handen gedrukt. Een collega uit een andere winkel, die ik nog van vroeger ken, schreef ze op. Deze titels komen me allemaal totaal onbekend voor, in lichte paniek loop ik door de ruimte en ik kan niks vinden. Hoe hebben ze het hier georganiseerd? Staan de boeken wel op alfabet, of op rubriek? Ik kijk op planken, trek lades open en duw mensen opzij om erbij te kunnen – zonder resultaat, ik kan de klant niet helpen.

Bij het wakker worden is de wereld blauw, en aan de achterkant lichten verschillende ramen op in het donker. Ik verlang naar roze. Ik fiets op een nieuwe tweedehands fiets die rood is in plaats van groen naar een heel ander soort winkel. Hier komen nog geen mensen, het is er heel stil. En zo opgeruimd en aan kant als het nooit was. Alle kasten gestoft en gedaan. Alle hoekjes met troepjes uitgezocht, papieren geordend, de vloer in de keuken gepoetst. En alles en alles. Het meest opwindend deze dag is de balk in het scherm die plots donkerblauw is in plaats van grijs.
Er staat iemand voor de deur, hij mag niet naar binnen. In de deuropening is een hoge ronde tafel geplaatst, met een zwart kleed tot op de grond en een spatscherm waarop met witte plakletters: afhaalloket staat. De man zegt zijn naam, en ik haal zijn bestelling, hij is opgetogen: Afhaalloket, dan denk je aan kroketten, maar je krijgt een boek, wat een feest!

In de avond als je weer naar huis fietst heb je een blauw boek in je tas gestopt. Het is van een Franse schrijfster die columns schreef voor Libération, dat was veertig jaar geleden. Ze wist niet waarover ze moest schrijven, ze schreef vooral over de zee. Het was een regenachtige zomer, ze schreef over regen. Je kiest het onderwerp niet, het onderwerp kiest jou. En als je thuiskomt, staan er roze tulpen in een vaas, en ligt er een kaart op tafel te wachten. Want één van hen kon niet komen op het feestje. Een paar woorden slechts schreef zij, en die bereikten je na een week, als was het een wereldse reis die de envelop vanuit de provincie moest maken. Zij heeft ze geschreven in het huis waar buiten en binnen in elkaar overgaan. De tafel waaraan zij zit zie je voor je. De handgeschreven gelukswens, of liefdesbetuiging, is een zeldzaamheid geworden. De kaart bewaar je als een kostbare kleine schat.

Oranje soep, een wit tafelkleed en een gele doos

Het oudste kind maakte voor Aardrijkskunde een interview, het moest gaan over de cultuur van een ander land, wat er anders is dan hier. Zij had een gesprekje met een jonge operazangeres uit Hong Kong. Nadien merkte het kind op: er is daar helemaal geen cultuur, het gaat alleen maar om zo hard mogelijk werken, dat doet iedereen. Vroeger was Hong Kong een vissersdorp, en nu een metropool. De mensen wonen heel dicht op elkaar in hoge flats, en verder is er niets. Geen cultuur, en geen rituelen die houvast bieden.

Hieraan denk ik op de dag voor Kerst. Er branden lichtjes in de boom die feestelijk versierd is; kerstballads klinken uit de radio en de kinderen spelen Risk met een vriendinnetje. Ik kocht bittere sinaasappels op de markt, die zijn hier maar kort verkrijgbaar; elk jaar ben ik verheugd als ik ze zie. De truc is de vruchten zó lang te laten koken dat de schil helemaal zacht wordt, en je het vruchtvlees er gemakkelijk met een lepel uit kunt scheppen. De schillen vervolgens in reepjes snijden is een fijn meditatief klusje voor deze dag. Zijn de schillen eenmaal kleingesneden, dan doe je ze met de suiker opnieuw in de pan en kookt ze tot het gaat geleren, en dan kun je de hete oranje soep in de schoongekookte potten gieten.

Na het ontbijt op de tweede kerstdag haal ik het tafellaken af om in de wasmachine te doen. In plaats van de stoffen kleedjes die we de rest van het jaar onder onze borden leggen bij wijze van placemats, gebruiken we met Kerst dit witte kleed. Een van de rituelen die het kerstfeest omringen is het strijken van dit kleed aan de vooravond. Het is in een bepaald patroon geweven dat ze damast noemen, maar het is gewoon van katoen. Sommige spullen neem je van huis mee, andere schaf je zelf aan, en niet altijd op de meest prozaïsche plekken, dit kleed kocht ik jaren geleden bij Albert Heijn. Voor ik het bij elkaar vouw om naar boven te brengen, sprenkel ik bleekmiddel op de vlekken; sporen in rood en geel en bruin die twee kerstdiners erop achterlieten. Die gaan er in de was niet zomaar uit.

En op de eerste dag van het nieuwe jaar, word ik wakker op een boot. De nacht was uitbundig zoals deze nachten horen te zijn. Met buiten een klein vuurtje; champagne en met zalm gevulde eieren. En toen het illegale vuurwerk de lucht in werd geschoten, en toen we met elkaar in verrukking naar alle kleuren boven het water hadden gekeken, toen dansten we zoals we alleen hier en nu konden dansen. Met puberkinderen die verbaasd toekeken vanaf de petrol-kleurige bank met veel kussens, en dat kon ons niet schelen, want wij wilden dit: schaamteloos het jaar uitdansen, het nieuwe jaar tegemoet. En ook hier word ik ’s ochtends heel vroeg wakker, met een hoofd nog wazig van de drank. In de blauwe schemering kan ik de slaap niet meer vatten en denk aan mijn eigen rituelen in alle vroegte telkens weer, en aan doorgaan wat ik ben begonnen.

In de middag gaan we met de bus naar huis. Iedereen is moe, we staren slaperig uit het raam. Eenmaal thuis nestelt het jongste kind zich op onze eigen bank; die roze is en oud, en die in het midden doorzakt. En ik ga doen wat ik het liefst doe op deze dag: de boom ontmantelen – die heeft nu alle glans verloren. Nog een keer laat ik de spulletjes door mijn handen gaan, het zijn stuk voor stuk fragiele figuurtjes die ik zorgvuldig in vloeipapier verpak. De piek is van zilvergekleurd glas in een klassieke vorm. Ik kocht hem bij de Bijenkorf, toen de meisjes nog klein waren; het was vlak voor Sinterklaas, en het warenhuis was feestelijk opgetuigd – zij keken hun ogen uit. De rood-wit gestreepte zuurstokken bracht een oppas mee, ze zitten in plastic en kunnen nog jaren mee. Eén klein klokje, van heel dun doorschijnend glas hangt aan een zilveren draad aan de onderste tak, dat is van vroeger, van de kerstboom thuis. En de kleine glazen pegels, in roze, geel en groen, kregen we opgestuurd na de geboorte van het oudste kind; er werd toen een pakket uit Duitsland bezorgd, dat kwam van mijn tante uit het Zwarte Woud. Elk voorwerp vertelt zijn eigen verhaal; oude verhalen, en de verhalen die nog komen. Er hoeft geen verband te zijn, maar samen vormen ze een geheel. Ik stop alles in de gele kartonnen doos met het handschrift van mijn tante erop, en breng die naar zolder.