
Witte nevels boven het voetbalveld. Het gras is nat, overal zie je kleine spinnenwebjes als de hangmat van een kabouter. De mist in je hoofd trekt eindelijk op. Het lukt om een hele zin te denken en op te schrijven. Flarden vinden hun weg weer naar kleine papiertjes en naar het gele opschrijfboekje dat je altijd bij je draagt. Ook deze vroege ochtend in de kantine van de voetbalclub.
Rode lampen van kunststof aan het plafond, in de kale ruimte. Aluminium werkbanken die schoon zijn. Het koffieapparaat dat bonen maalt, en met een slang aan een pak melk wordt bevestigd. Energiedrankjes in verschillende soorten, in felgekleurde plastic flesjes – dat smaakt toch allemaal even smerig, denk je, terwijl je de voorraad aanvult in het kleine koelkastje onder de bar.
Een jongetje wil van zijn zakgeld een Mars kopen, hij heeft zijn pinpas in de aanslag. Hij draagt een bril, het is precies zo’n bril als je broertje veertig jaar geleden op zijn neus had, daar zijn nog foto’s van, ze werden door een officiële fotograaf gemaakt. Kort daarna verloor hij hem in de sneeuw, het ding kwam pas in het voorjaar verkreukeld tevoorschijn, hij droeg hem nooit meer, hij droeg nooit meer een bril. Dit kind haalt zijn pinpas langs het apparaat en verdwijnt door de deur naar buiten met zijn Mars.
Wat er ook is: een raam aan de achterkant, hoog bovenin; glas in lood zonder gekleurd glas, maar wel met van die kleine ruitjes, er staat een boom met geel blad, je staart uit het raam, je staart altijd uit het raam.
En je kunt alles verdragen: de tosti’s met kaas die op plastic lijkt, en ham van een roze blok geperst vlees met zenen, ze worden geserveerd in plastic bakjes met een vakje apart voor de ketchup; de koelkast waar schimmel in zit, die moet worden schoongemaakt, je doet dat later; de kannen limonade voor in de rust, de siroop komt uit grote mat-witte jerrycans en is fluorescerend oranje, en mierzoet. En alles en alles.
Maar niet dit: dat er muziek schalt uit manshoge speakers met disco-verlichting, deze zaterdagochtend in alle vroegte. Non-descripte popmuziek baant zich vanaf de voorkant van je hoofd, net boven je schedel, een weg naar achteren. Iemand vindt dat het hoort, het staat te hard, je kunt het niet ontwijken. Het doet je denken aan iets anders: de feestverlichting van de buurvrouw, aan de andere kant van de afscheiding op het dakterras. Waar jij in de vroege ochtend de sterren wil zien en de stilte horen, schalt het gekleurde licht je net zo onontkoombaar tegemoet. Je wordt gedwongen om over het hek te klimmen en het knopje te zoeken waarmee je haar led-verlichting uitzet; zij ligt immers te slapen, waarom brandt het überhaupt.
Dan loop je naar buiten, het oudste kind speelt op veld drie in haar oranje tenue. In deze masculine wereld, waarin de mannen in het bestuur zitten en de vrouwen kantinedienst draaien, en er ook op de socials veel meer aandacht is voor de jongens dan voor de meiden – in deze wereld speelt het kind haar wedstrijd. En ze wint. Je loopt er naartoe, tussen de koffies en de thee en de limonade. In het hek rond het veld hangt bruin blad tussen de spijlen. Alsof een vogelverschrikker op lange benen het er in de nacht heeft ingegooid. Dan breekt de zon door, de mist is verdwenen.