
Een collega verschuilt zich in de etalage, een plamuurmes in de hand, de ruimte is nog leeg. En je staat achter de toonbank als een renpaard vlak voor het startschot klinkt. Intussen de winkel op orde brengen: rondslingerende papiertjes, het plakband ligt niet op zijn plaats, de schaar gaat in de la. Het haar opgestoken, de lippen gestift, een vrouw van de wereld – maar de handen, die verraden meer nog dan wat dan ook dat je echt ouder wordt. Je bént ouder en je weet wat je waard bent.
Dan zegt iemand: u ziet eruit alsof u veel weet, ik zie dat aan uw ogen. Een Franse schrijver, hij heet Philippe, het laatste boek kwam een jaar geleden uit. Waarover het ging? Dat ben ik vergeten, het was heel mooi. Een boek voor een vriend, hij wordt dertig, hij leest heel veel. Dystopische romans – daar houdt hij van. Mijn vader, hij is al oud, hij houdt van spannende boeken, van Baantjer en zo. Zou dit wat zijn? Wat zou u kiezen? Heeft u zelf nog een lievelingsboek of houdt dat op? Mevrouw, ik zoek een boek over autisme, ik heb de diagnose net gekregen. Dit is een cadeau, pakt u het in? En dan een jonge vrouw, blonde krullen, geen make-up: Ik zoek een boek met mooie zinnen, zinnen om te onderstrepen, zinnen om te bewaren.
Je hoeft dit niet stiekem te doen, het is niet stiekem, maar niemand ziet het, daarom lijkt het toch zo. Hoe je handen op het blauwe tafelblad liggen – de ringen, de rimpels. Een half opgegeten appel op een wit bordje met een blauwe rand. De appel is al bruin aan de randen, half afgehapt tussendoor, een ongebruikt mesje ernaast. Een fles wijn staat nog open, een borrel eerder in de week. Het was een lange dag. Voor je naar huis gaat de stilte nu de vragen zijn gestopt, alleen nog een pc die zoemt en blauw licht uitwasemt. De benen over elkaar – oksels, voeten, zweet, altijd weer.
En hoe je dan, te snel, naar de deur loopt. Tas, jas, sleutels – de appel is nu heel bruin, nog gauw opeten, dan ruiken ze het thuis niet. Het klokhuis gaat later in de fietstas die stuk is, het riempje knapte, het was al oud. En thuis zitten twee meisjes op de bank voor de tv. Ze kijken niet op, ze zijn verdwenen in Italiaanse soaps waarin de mannen helden zijn en de vrouwen heel mooi. Het moment zonder vragen moet worden gerekt, échte vragen die wachten op een écht antwoord. De wijn drinken die zo heerlijk tinkelt in het geslepen glas, zien hoe de wingerd met minuscule handjes tegen de witte muur naar boven kruipt, de zon die met een laatste straal het blad beroert – de tijd vertraagt die nodig is om de overgang te maken. Dan lees je een roman die uit fragmenten is opgebouwd, je leest het in vertaling, de vertaling is heel goed.* Je kent de vertaalster, samen in de jury van een literaire prijs gezeten, samen in de trein naar de prijsuitreiking gereden. Ze vertelde over de moeilijkste zin die ze ooit had vertaald.
De soep wordt heet, de prei is knapperig gebleven, je leest iets over een peer in een schaal in de vensterbank die bruin kleurt, over bananen die juist helemaal niet bruin moeten worden. Er zijn zinnen om te onderstrepen, je wil ze bewaren. Het past precies voor de kookwekker gaat en je brood uit de oven haalt, boter op tafel zet, de zilveren lepel die zwart is geworden, het enige aandenken aan een oma die overleden is. De grote rode pan op tafel zetten. Soep opscheppen. De handen.
* Claire-Louise Bennett, Poel, Uitgeverij Koppernik, vertaald door Karina van Santen en Martine Vosmaer