Je verzint dit niet, je verzint nooit iets

Na afloop lig je naakt in bed, diagonaal onder de gekreukte lakens, en je voelt je een zeemeermin. De gevoelloze benen, de gewichtloosheid in het water. Dat de bewegingen traag zijn alsof je dronken bent. Dat alles licht en helder is, de helderheid waar je zo naar verlangt, het begin van de hallucinerende stroom.

De volgende dag ben je murw als je van huis vertrekt. Dat de chaos het heeft overgenomen: spullen lijken zomaar ergens neergekwakt, het overzicht is zoek. Voortdurend proberen verbanden te zien, het put je uit. Chaos is de norm, ordening de uitzondering denk je soms.

Murw in de trein die voortraast naar het oosten, met de oude koffer als een dierbare vriend naast je op de stoel. Dan komen de woorden, ze vormen zich aan de binnenkant van je oogleden als je je ogen sluit, ze wachten niet tot jij er klaar voor bent. Razend voortrazen en weten dat er aan het einde van de donkere weg die steeds dieper het bos in voert een klein wit huis op jou wacht, dat daar een lichtje brandt, dat het opgeruimd zal zijn zolang je daar bent. En dat het zal zijn als een thuis

Het blauwe licht in het koffieapparaat dat oplicht in het waterreservoir aan de zijkant, het doet denken aan een zwembad in de avond, als er geen mensen meer zijn, het kabbelende water dat weerkaatst tegen de witte muren. Eén kaars in een blauwe kandelaar op de ronde tafel bij het raam. De gordijnen half gesloten, het bos buiten als een donkere omhelzing. En de blauwe balken tegen de zoldering, het blauw dat herinnert aan de vorige bestemming, toen hier dieren geslacht werden en onder het puntige dak aan de balken werden opgehangen om te versterven.

Iemand vroeg: wat ga je doen, hoe ziet je dag eruit, werk je aan een project? Mannen willen concreet bezig zijn, maar je hebt nog geen idee. Vroeg opstaan en het blauwe potlood slijpen. De symfonie van vogelgezang die op de achtergrond klinkt. Het gaat om het zoeken, het tasten, de twijfel is er altijd. Hoe er gaandeweg iets ontstaat, als je maar doorwerkt en kunt blijven in de stroom.
Je schrijft pagina’s met potlood in het oude blauwe schrift waarin al woorden, zinnen en verhalen staan, ze werden jaren geleden door een kind geschreven. Een verhaal over een prinses met groen haar en een vissenstaart die verdwijnt in de zee, zij laat de prins achter op het strand en zwemt haar vrijheid tegemoet.

Doorwerken alsof je dronken bent. Ben je dronken? Het is half acht in de ochtend het roze is uit de lucht verdwenen, nu is het grijs, je schrijft met grijs. De hallucinerende stroom, daarin wil je geraken, al is het maar even, het is uiterst vaag, het proces is niet concreet. Dat snapt zo’n man niet, die wil liever houthakken en sleedoorn planten, in de middag worden er vijftig jonge boompjes bezorgd.

Nee, hier hoef je niet dronken te zijn om uit te stijgen boven het alledaagse, al staat er bier en wijn in de koelkast en zul je later sigaren roken bij het vuur als het donker wordt. Het zijn de omtrekkende bewegingen die je moet maken: kijken naar de roze lucht, de drie spechten die je wel hoort maar niet ziet proberen te traceren, als je heel stil zit lukt het misschien. En dan alsof je manisch bent de zinnen neer te schrijven in het schrift. De woorden die zich aan de binnenkant van je oogleden hadden gevormd – dat was nog maar het begin.

De balken zijn blauw, de kandelaar is blauw, en de blauwe handschoenen die langzaam slijten, je draagt ze dag en nacht. Twee blauwe vesten over elkaar, het is fris, de deuren staan open. Je verzint dit alles niet, je verzint nooit iets. Je probeert ordening aan te brengen in de chaos, nieuwe verbanden te leggen tussen de dingen die er zijn.

Rendieren in de zon

Voor hem zijn er de overzichtelijke taakjes: het oudste kind helpen met wiskunde, wegbrengen van glas en papier. Daarna is het afgevinkt en uit zijn hoofd. Dan volgt een ingewikkeld schema van repetities op verschillende locaties, er op tijd te zijn, de muziek te kennen, alles uit het hoofd – daar zitten maanden studie in. Hij heeft zijn eigen verhaal, in zijn hoofd is geen ruimte voor wat er in huis allemaal speelt.


En jouw verhaal is een voortdurende stroom; te horen en zien wat er nodig is, daar niet los van kunnen komen, het is te veel om af te strepen, het houdt nooit op. De mentale hoofdlast is immens, en je wilt het niet, niet steeds. Je luistert de feministische podcasts van de jonge vrouwen die het heel goed weten, hoe je het moet doen, werk en zorg combineren. En je voert je particuliere strijd.

In de nacht lig je wakker, in de nacht is alles erger. Het kind ligt te hoesten, ze hoest al maanden, je maakt je zorgen. Hij ligt ernaast, hij slaapt er doorheen, zoals hij overal doorheen slaapt. En jij kunt er zo slecht tegen, de ontregeling van te weinig slaap. Je bent stik jaloers als je hem de volgende ochtend zo opgewekt en vol energie de straat uit ziet gaan. Je kijkt hem na en voelt je geradbraakt.

En dan heb je er opeens genoeg van. Van de drang, de dwang de plicht. Van gezond koken, elke dag een uur in de keuken. Je telkens zo ontzettend uit te sloven. Iedere week een half uur fietsen voor de verse groente van het land. De oranje mand van de kringloop met hergebruikte zakjes aan de bagagedrager geklemd. Geen spul dat is ingevlogen. Zo vers en zo groen mogelijk, dus niet wat in plastic verpakt in de supermarkt ligt.
Je hebt er genoeg van en zit bij de achterdeur met een klein glaasje wodka, een fles die nog in de vriezer lag, je was het haast vergeten. De heldere stroperige drank die zo heerlijk naar binnen glijdt. Een klein glaasje maar, want hee: het is maandagavond, doordeweeks niet drinken! Niet alleen de inbedding verzorgen maar ook het onberispelijke voorbeeld zijn! Ongezien drinken bij de achterdeur. Je zou een alcoholist kunnen zijn, maar bedwingt die neiging al jaren. En nu is het nodig. De plicht de drang de dwang – het even laten vieren en je daarover niet schuldig voelen.

Je wilt lezen onder een dekentje op de bank, niet meer praten, genoeg gepraat vandaag. Lezen als het kind thuiskomt van de sport. Als ze aan het andere eind van de kamer aan tafel zit en af en toe iets roept. Overdag kun je niet lezen; de verhalen, de boeken – ze staren je beschuldigend aan.

Je wilt boven blijven, het boek nu eindelijk uítlezen. Boven blijven terwijl één kind nog niet naar school is vertrokken. Zij voelt zich niet lekker, het hoesten in de nacht. Moet je er niet even bij gaan zitten vraagt hij, terwijl hij zijn jas dichtritst om te gaan. En nee, je gaat er niet bij zitten, want het boek is nog niet uit, nog 55 pagina’s, en je wilt je daarover niet schuldig voelen.

Je wilt buiten zitten in de voorjaarszon, een dik vest met een patroon van rendieren, het komt uit Zweden. Je zag daar rendieren in het echt, een moeder met twee jongen. Nu is het nog koud, en je draagt het vest over je normale kleren. Ongestoord lezen in de zon. Bijna zestien jaar moeder. Over het schuldgevoel had je niets geleerd.