Je wilt niet zo’n moeder zijn

Klaarzitten met thee – die neiging heb je nog steeds, al gaan ze inmiddels naar de middelbare school. Bij thuiskomst direct naar boven lopen met hun laptop, dat is wat ze nu doen. De thee die klaarstond op het blad koelt af, de appel wordt bruin. Ze zijn je vooruit gesneld, je houdt het niet bij, wanneer is dit gebeurd? Op hun kamer in de eigen wereld verdwijnen, en als je voorzichtig aanklopt om te vragen hoe het is, hoe de schooldag was, of ze nog iets nodig hebben, dan stoor je hen – je hebt het gevoel dat je ze betrapt, waarop weet je niet. Je wilt niet zo’n moeder zijn.
Je moet je inhouden om niet steeds te vragen hoe het gaat. Als ze helemaal niets zeggen. Dat houdt soms wel twee dagen aan, je dwingt je om je mond te houden. En daarna weer intunen alsof er niets aan de hand was, dan wordt er met geen woord gerept over het zwijgen – wat er was, daar kom je niet achter. En je denkt dat tieners – zeg geen pubers, zo’n specifiek Nederlands woord met een veel te negatieve lading – je denkt dat ze hun geheimen mogen hebben, die heb je zelf immers ook.
Naar boven lopen om de was op te hangen terwijl hij intussen de afwas doet. Achter de schrijftafel een chocoladereep eten die je in de bovenste lade bewaart. Uit het raam staren, de lichte lucht, het voorjaar; geen wolken, alles blauw en ijl en weids. Je wilt niet zo’n moeder zijn die steeds vraagt hoe het gaat.

En na de koffie in alle vroegte als de dag ontwaakt, teruggaan naar bed en Alice Munro lezen. De deur van de slaapkamer sluiten en je aan de verplichtingen van de ochtend onttrekken. Regen op het raam. De beschutting die een dag van regen in het voorjaar biedt. Het liefst de hele dag in bed lezen zoals je vroeger deed, in de kleine kamer in Amsterdam met de groene vloerbedekking, waar de houten twijfelaar nauwelijks paste. Toen je nog in één dag een boek uitlas.

Alice Munro won met haar korte verhalen de Nobelprijs voor Literatuur en vele andere prijzen, een paar dagen eerder is ze overleden. Naar verluidt huurde zij toen de kinderen klein waren een werkkamer, ze ging daar een jaar lang elke dag naartoe, maar kreeg al die tijd geen letter op papier. Pas toen ze in de boekhandel van haar man ging werken, toen kwamen de verhalen los.

Er staat één bundel in de boekenkast op de logeerkamer, het is een ongecorrigeerd exemplaar dat je van de uitgever kreeg, dat is al jaren geleden. Munro schrijft over alledaagse situaties, over gewone levens. Levens die met sprekende details en treffende beelden worden ingekleurd. Niet benoemen, maar invoelbaar maken, een briljant voorbeeld van show don’t tell. En dan laat ze je plots opveren, dan gebeurt er iets dat je niet had voorzien, en dat de situatie in een heel ander licht plaatst. Er waren eerder aanwijzingen, subtiele verschuivingen die nu leiden tot iets groots. Je merkt dat niet direct op. Pas terugkijkend kun je een leven overzien en denken: toen was het al begonnen.

En het lijkt alsof het moeiteloos is opgeschreven, maar je weet: dat is niet waar, dat is nooit zo. Een groot talent en vakmanschap komen hier samen. Waarom las je haar werk niet eerder; waarom las je niet alles wat ze schreef?

Van beneden het geluid van lepels in witte kommen. Lezen in bed, schrijven in het grijze nachthemd dat haast versleten is maar zo lekker zit. Gaan zitten en je potlood slijpen, de geur van de nacht nog om je heen. Zo’n moeder wil je zijn.

Plaats een reactie