Hoe de spullen en de woorden

Een kamer met een deur die sluit. Een kamer die geen slaapkamer is waar verder niemand komt. En waar de dingen overzichtelijk zijn en helder in zichzelf.

In de kleine kamer met de deur die sluit staat het oude bureautje met een uitsparing in het blad, een gleuf om pennen in te leggen en aan de rechter kant een holte voor een potje inkt. Het flesje met de groene onuitwisbare inkt past er precies in. Het bureautje, de pennen, de inkt – maar geen stoel. Er is wel een logeerbed. Een opklapbed van de kringloop dat met stevige schroeven aan de muur bevestigd is. In dit bed wordt amper geslapen. In de nacht is het omhoog geklapt, dan heeft een gordijntje het matras verborgen.

Het bed is overdag uitgeklapt in plaats van ’s nachts. Om in het kleine kamertje, dat zo smal is dat bed en bureau elkaar bijna raken, het kleine kamertje als van een student bij een hospita in de jaren vijftig, een bloemetjesgordijn uit de jaren vijftig – om op de rand van het bed te zitten schrijven in een kamer met een deur die sluit. En waar je uitkijkt op een witte muur met een vlek; iemand heeft er met potlood een bloemetje van gemaakt. Je staart naar het tekeningetje, je denkt aan Annie Dillard*. In haar verzamelde essays merkt zij op dat haar werkkamer uitziet op een blinde muur en hoe goed dat werkt.

En boven het bed, op de plank waaraan het gordijntje hangt, de boeken. Daar staan de biografie van een bewonderde schrijver, de stapels romans die nog gelezen willen worden, van vrouwen die nog gelezen willen worden, en een woordenboek om zomaar in te bladeren. En al zit je er met je rug naartoe in de smalle kamer, je denkt dat hun stemmen klinken als het moeilijk wordt.

Een kamer met een deur die sluit. Uitzien op een blinde muur. Geen afleiding. Geen stoel. Doorgaan als het moeilijk wordt. De schoonheid blijven zien in kleine dingen.

Novemberschoonheid als alles verdort, als je door het kleine parkje, als de bomen hun gele blad bijna verloren zijn. Bladeren als ritselend papier, als ze vallen in de stilte van de middag. Door het parkje lopen. Een leegstaande broodfabriek met graffiti op de muur. De parkeerplaats waar een enkele auto staat. De kringloop, een ontmoetingsplaats voor spullen en mensen die tussen de Action en de supermarkt is ingeklemd.

De afdeling meubels is in de kelder, er staan veel stoelen in de kelder, in soorten en maten, in rekken boven elkaar. Eindeloos veel stoelen, maar de juiste staat er niet bij. De trap op weer naar boven – de stoel als excuus om hier nog even te zijn. Het witte licht van de tl-balken aan het plafond. Uit onzichtbare speakers klinkt popmuziek, hits van vroeger schallen door de ruimte, de grote hal met stellingkasten haaks tegen de muren. En hoe alles zorgvuldig soort bij soort is neergelegd, de spullen die liggen te wachten op een nieuw leven in een ander huis. Hoe de felle lamp licht werpt op een voorwerp dat opnieuw aantrekkelijk wordt. Een rode koffer om krantenknipsels en recensies in te bewaren, het ding is meer dan vijftig jaar oud maar nog helemaal heel en de sluiting werkt perfect.

En als je later weer op de rand van het bed, de rode koffer naast de radiator gepropt, er is nog steeds geen stoel, als je dan de laptop openklapt, dan zie je het opeens. Hoe de spullen en de woorden in een nieuwe context betekenis te geven.

* Annie Dillard, Schrijversleven, vertaald door Henny Corver, Atlas Contact (2022)