Pont Neuf

Zij staat op de Pont Neuf en denkt aan een film over de Pont Neuf. Het is lang geleden dat ze hem zag, de titel is ze vergeten, maar nu komt het terug. Een liefdesverhaal dat speelt tegen het decor van deze brug, de oudste verbinding tussen het Île de la Cité en de oevers van de Seine.

Hij was de clochard die gevaarlijk leefde onder de bogen, zij de kunstenares Michèle, een vrouw uit de bourgeoisie die de zelfkant koos. Zij was jong en mooi maar ze werd langzaam blind en daarin zat het drama. En ze hadden beiden niets te verliezen, balanceerden samen op de rand. Het was de duurste Franse productie ooit en Michèle werd gespeeld door Juliette Binoche, zij kreeg voor haar rol de Europese Filmprijs van dat jaar.

Eerder. Vlak voor vertrek, nog in Amsterdam op het centraal station – daar zag ze een andere heel jonge vrouw. Ze droeg een blauw jack, een felroze tas op haar rug, ze had een tenger postuur, in de drukte viel ze niet op. Maar hoe ze in de vuilnisbak ging met haar hand. Hoe ze de blikjes eruit probeerde te vissen. Toen hield ze stil, de gehaaste vrouw, en het viel ook stil in haar hoofd. Ze had dit natuurlijk vaker gezien, maar dat zo’n jonge vrouw, een meisje nog, op deze zaterdagochtend, en dat iedereen voorbijliep zonder te kijken.

Ze was geschokt. Stilgehouden en gezocht. In haar tas de portemonnee gevonden, een briefje van vijf zat verscholen tussen de pasjes en bonnetjes. Stilgehouden en teruggelopen. Het meisje het geld in de hand gedrukt. Voor ze er erg in had de vingers om het papier gevouwen. Een kort moment, een verbaasde blik die daarna langzaam anders werd. Maar toen liep de vrouw al door, ze versnelde haar pas op het perron. De trein, die vertrok nu gauw.

Het niet willen zien, zich zo ontzettend schamen, omdat zij, onderweg naar Parijs, waar ze zorgeloos zou zijn en dure gele handschoenen zou kopen en pastis drinken in een bar ’s avonds laat als de kleine lichtjes buiten, een reclame van Chanel die de gevel van l’Opéra siert. Als ze daar.

Ze versnelde haar pas – de dankbaarheid op het jonge gezicht.

En daar zit ze in Parijs, in een brasserie bij Montparnasse, en ze drinkt rode wijn op maandagmiddag aan een tafeltje bij het raam. Buiten is het grijs en de lucht voelt heel koud en gelukkig zijn er die gele handschoenen van fijne zachte wol die ze kocht in het chique warenhuis, ze waren ontzettend duur maar ze heeft ze toch gekocht – want wanneer is ze nou hier, en dat doet ze normaal nooit.

Aan het tafeltje ernaast drie jonge vrouwen met elk een dun blauw boekje in de hand, ze lezen elkaar voor, ze oefenen iets, het is net te ver weg, de vrouw met het glas rode wijn verstaat het niet. Studenten. Ze volgen lessen aan het Conservatoire National Supérieur d’Art Dramatique, waar Juliette Binoche ook begonnen is. De vrouwen, meisjes eigenlijk, ze zijn nog geen twintig – de meisjes oefenen hun dialoog uit het dunne blauwe boekje en een van hen filmt, voor later, voor Insta. Laten zien wie je bent, wat je waard bent! Dit is de tijd, nu komt het erop aan! De basis leggen voor de rest van je carrière! Premières aflopen, de feesten daarna, je mooi aankleden en de juiste mensen ontmoeten – het begint hier en nu.

Ze zijn intelligent en bloedmooi en ze weten het, deze jonge vrouwen uit de Parijse bourgeoisie. Ze zijn bevoorrecht en ze werken hard maar ze hebben geen idee. Met blote handen blikjes uit een vuilnisbak vissen in de winter. Een oude felroze rugzak om ze in op te bergen.

En zij moeten nu gaan, de les die dadelijk begint. De spulletjes bij elkaar gegrist, het dunne blauwe boekje, de glimmende telefoon die op tafel ligt, met de rood gelakte, perfect gelakte nagels alles in de handtas gepropt. Wat een geluk, ze zijn nog zo jong, ze schamen zich niet.

Brandtrap

In de trein naar Parijs een boek lezen met de titel Drang. Op het omslag staat roman maar het heeft meer weg van een memoir, een genre dat in Nederland nog maar net voet aan de grond heeft gekregen, maar dat in de landen om ons heen en vooral in de VS groot is en geliefd. Is dit boek een roman of een memoir, en wat maakt het eigenlijk uit wat verzonnen is en wat echt gebeurd. 

Ik ben dol op de memoir en misschien wordt het tijd om de ik ook in mijn eigen werk te introduceren. Ik was bang voor ik, maar misschien wordt het tijd. Wat ís überhaupt echt gebeurd. Lees ik Drang eigenlijk wel in de trein naar Parijs, als ik met hoge snelheid in het donker door noord Frankrijk rijd. Of heet het boek in mijn rugzak Satori in Parijs van Jack Kerouac. 

Het gaat over drang en te zorgen dat het niet stokt. 

Een ontbijtcafé in Pantin, een buurt aan de andere kant van de de périphérique. Als je bij Stalingrad de levensgevaarlijke rotonde neemt. Als je de afritten passeert, de blauwe borden met bestemmingen Nancy en Metz. Als je fietsend onder de snelweg doorgaat – dan kom je vanzelf in Pantin. Vroeger was dit een dorp, tegenwoordig is het een buitenwijk van Parijs. En je ziet het nog, iets van het dorpse karakter is bewaard gebleven. De huizen zijn minder hoog, de straten smaller en minder kaarsrecht dan de boulevards die het centrum doorkruisen. 

​En hier drink ik mijn koffie. Alleen of met hem. Over drang gesproken. Als enige Nederlander te zingen in het koor van de opera, de première is nu gauw, ik ben gekomen om hem te zien schitteren op het podium in de wereldberoemde zaal – maar daarover gaat het nu niet. 

Het café in Pantin is in een bakkerij, een heel goede bakkerij, alle bakkers zijn goed, het brood in Parijs is hemels. En hier nu, deze bakkerij op zaterdagochtend. De jonge moeder en de jonge vader die zijn kind omgordt. Buiten is het koud en grauw, binnen zijn de ramen beslagen. De ovens, het verse brood dat in rekken tegen de muur aan staat, de zwarte koffie die dampend aan tafel wordt gebracht. 

De jonge moeder. Op tafel heeft ze haar spulletjes uitgestald: een etui met pennen, een schrijfboek waar ze met zwarte inkt in schrijft, haar telefoon en een boek. Op haar tafel in dit café in Parijs ligt een exemplaar van The baby on the fire escape. Op mijn schrijftafel thuis zoveel kilometer verderop ligt ook een exemplaar van The baby on the fire escape. Het boek gaat over vrouwen met drang. De drang om boeken te schrijven, schilderijen te maken – naast een echtgenoot, naast een gezin. Over één van hen werd beweerd dat ze haar baby in de wieg op de brandtrap zette om een schilderij af te kunnen maken, dat was helemaal niet waar, het was kwaadsprekerij van de schoonfamilie, maar het kleefde haar aan. Een schilderij of een tekst die uitdrukt wat je vanbinnen beroert, en dat je bij je draagt als was het een kind. Daarvoor was geen ruimte, die ruimte mocht niet worden ingenomen.

​En de jonge moeder in het ontbijtcafé in Parijs. Zij neemt de ruimte om iets te creëren wél. Op zaterdagochtend als haar man is vertrokken met hun kind. En zij in haar kleine handschrift met een zwarte pen de kleine letters de woorden de zinnen kan noteren in haar schrift. 

De drang te volgen en te zorgen dat het niet stokt.

Het weekend is als een gelukzalige zeepbel die buiten de gewone orde der dingen valt. En als de bel is opgestegen, weggevlogen boven Gare du Nord, als ik op maandagochtend instap in de TGV die tegenwoordig Eurostar heet, als de zeepbel in alle kleuren van de regenboog in de lichte lucht is opgelost, en ik met hoge snelheid door het noord Franse landschap rijd waar sneeuw ligt in de bermen – dan weet ik dat drang vele vormen kent. 

En ik voel de drang als ik later thuis op de rand van het bed de eerste zinnen schrijf in het mooie kleine kladblok dat ik kocht in een winkel aan de Seine. De drang is er steeds als een kolkende onderstroom, maar er is geen ruimte. Hoe in godsnaam de woorden de zinnen een hele tekst – als het dagelijks leven het overneemt. Als ik op de rand van mijn bed, als de koffer nog niet is uitgepakt en de was in stapels voor de machine ligt. Een echtgenoot die bij de opera zingt, ja ja, hij is twee maanden van huis. 

Ik voel de drang en ik weet dat ik vroeg op moet staan nog vroeger dan normaal. Als het stil is en de huizen donker als iedereen nog slaapt. En dat ik dan in een ijskoude kamer achter mijn schrijftafel zit met een zwarte koffie die mijn handen verwarmt. Het boek ligt klaar, ik ben nog niet ver gekomen, het is lastig Engels, het lezen gaat traag, maar het boek ligt klaar om te herinneren aan de vrouw in Parijs en aan alle vrouwen altijd en overal. En dan denk ik: niet het kind op de brandtrap zetten, mijn kind ligt nog te slapen in haar bed, maar zélf op de brandtrap, mijn eigen koude kamer, de ruimte waar niemand komt. Om de woorden te zoeken, de zinnen te schrijven, er zolang mogelijk bij te blijven voor de werkdag begint – om op dit moment die drang te volgen zodat het niet stokt, het stokt niet.