
De meeuwen krijsen, de grond is droog, het heeft al een tijd niet geregend. Droge aarde verbrokkelt tussen vingers, droge huid waarin spontaan kloven springen. Barsten in de grond, ruwe huid insmeren met handcrème al helpt het niet, de huid blijft rood en ruw en springt tot bloedens toe kapot.
Een oude dakpan waarin rotsplantjes groeien, de grond is gekrompen, de dorre plantjes na de koude winter nu de zon weer vaker schijnt en alles ontwaakt uit de stille bewegingloosheid, en de regenwormen komen tevoorschijn uit de kieren tussen de tegels.
Wat er in de winter gebeurt – dat zien wij niet, de processen die onzichtbaar plaatsvinden. Maar zodra het langer licht en warmer wordt, de zon die de stenen verwarmt, een dakpan met plantjes. En een polletje mos van nieuwe aarde voorzien want regenwormen, goede aarde – het is het begin van alles.
Het kleine plukje mos dat zo heel dor en droog is en nauwelijks een vermoeden van leven.
Op de terugweg in een geleende auto in één lange rit naar huis gereden, de stenen lagen verstopt onder de bijrijdersstoel. Een verzameling stenen van elke wandeling één als souvenir van een steile klim naar boven, de blaren de hitte de vermoeidheid waren vergeten en de stenen werden meegenomen in een plastic bakje waarin abrikozen hadden gezeten die zo zoet smaakten het sap droop langs onze kin omlaag. De zon de warmte de fantastische smaak – een herinnering in een plastic bakje uit de supermarkt in het dorp, om thuis op een boomstammetje zo’n torentje te bouwen zoals je in de bergen ziet, als iedere wandelaar zijn steen erop legt en met elkaar wordt er iets gebouwd dat langzaam groeit, in de tuin bij de achterdeur een torentje dat langzaam groeit.
En bij de stenen zat ook een klein stukje mos, een verstekeling die per ongeluk was meegekomen, meegenomen zonder opzet het lag gewoon op een steen. En nu het dorre droge plantbeginsel nog in zichzelf gekeerd, het groeit heel langzaam, kleine steeltjes met heel kleine dopjes, hoedjes als kaboutermutsjes, het heeft nieuwe aarde nodig van die vruchtbare aarde uit zo’n zak met goede dure bio compost – dat heeft het nodig, een klein handje maar en een beetje water, in de gieter zit nog water.
En we weten niet hoe maar op zeker moment wordt het zichtbaar. Te denken dat iets vastzit, eraan sjorren en dat heeft geen zin als het vastzit, het zit muurvast. En dat het dan toch geleidelijk en geruisloos, dat er ongemerkt iets gebeurt er weer zuurstof in komt. De regenwormen, het roze nattig glimmende dat niemand ziet, de wormen die niemand ziet, zo weerloos als de anus van een oude man, ze liggen kronkelend verstrengeld op de tegels maar zonder hen zijn we nergens.
Het losgewoeld en iets te pakken gekregen dat verdwenen leek, de regenwormen de krioelende woorden in een onleesbaar handschrift in groene inkt. Kleine bewegingen zijn ook bewegingen en nadenken is misschien niet de manier om op te diepen wat vanbinnen leeft. Niemand zag het alleen de enkeling die gehurkt heel goed keek, de kleine dopmutsjes, niemand zat erop te wachten en toch komt het terug – over nut en noodzaak ging dit alles niet.
En hoe moeilijk het was, hoe lang het duurde, een winter lang, verstild onder het oppervlak niet waarneembaar maar er kwam toch iets, een klein groen puntje – plots was het er, het begin van iets nieuws dat zich naar buiten wist te werken door het droge oppervlak, het liet zich niet stoppen plots was het daar. En de verrukking de blijdschap de euforie – gehurkt zitten op de tegels en vaststellen het komt terug, het is niet verdwenen, het komt terug!
Het groeit zo langzaam als mos, maar het groeit, het gaat door het stopt niet, de ragfijne miniplantjes, ze zijn een wereld op zich en het is magisch dit alles. Het is een wonder wanneer het gebeurt, iemand kijkt goed en ziet het en gelukkig komt het terug.