-
Voor mijn verjaardag stuurde mijn tante een brief; meer een gedicht eigenlijk. Sindsdien probeer ik haar te bereiken, dat is nu al weken geleden. Ik denk aan het grote witte huis, aan het einde van de straat, in het dorp dat nog geen negenhonderd inwoners telt. Vanuit het raam aan de achterkant kijk je uit
-
De regen klettert tegen het raam en stroomt in kleine beekjes naar beneden. Ik denk aan hoe het de vorige keer was. Kraakheldere dagen, met een strakblauwe lucht en veel scherp zonlicht; alsof de natuur een grap met ons uithaalde. In mijn herinnering is die tijd verworden tot een surrealistisch tafereel, waarin ik elke ochtend
-
Het regent al dagen, je kunt je koffie niet buiten drinken. Je kijkt door het raam, het is nog donker, er zijn weer geen sterren. Eén blauw-groene kerstbal hangt nog aan een tak, eronder brandt een lichtje. We weten niet hoe lang dit nog duurt, we klagen niet, het kan veel erger. Je plakt gedichten
-
Na de geboorte van hun tweede dochter, besloot de moeder thuis te blijven. Dit was een herkansing. Ze zat in een café, de baby slapend onder het schapenvachtje in de wagen, en dronk een kop thee. Intussen schreef ze een brief aan haar nichtje. Het ging over het grote geluk dat haar nu toeviel, en
-
Het regent voor het eerst sinds dit begon. Hopelijk houdt het aan, zodat de grond verzadigd raakt. Het voorjaar is in alle hevigheid losgebarsten, bomen bloeien overdadig, maar de grond is zo droog als geroosterd brood. Beneden spelen de kinderen pingpong op de eetkamertafel; hun stemmen klinken door tot boven, al is de deur dicht.