Mist

Intussen weet ze heus wel wat ze waard is. Het gevoel van zelfverzekerdheid dat op het kantoor ontbrak heeft ze hier teruggevonden. De werkzaamheden zijn zo lekker concreet in een winkel, zo hands on. Ze hebben een voorspelbaarheid waar ze van houdt. Met dozen sjouwen, boeken uitpakken. De boeken waarover het gaat vooraan leggen op het tafeltje actueel. Ze moeten merken dat je op de hoogte bent, de klanten. Je moet kunnen meepraten, gelezen hebben wat zij gelezen hebben – en meer. Zoekt u iets in de trant van Tove Ditlevsen, heeft u dan aan Marguerite Duras gedacht? Leest u graag korte verhalen; probeert u Judith Hermann eens! Haar enthousiasme overbrengen over wat ze leest; klanten kopen meer dan ze van plan waren als zij hen adviseert.

Op dinsdag heeft ze haar afwezigheid in het rooster gezet. Achteloos de collega’s verteld dat ze eerder weg moet voor een overleg in Amsterdam, ze gaat met de trein. Het is iets met het optimaliseren van de retourstromen, ze moet daarover spreken met een andere collega. Er wordt een nieuw systeem ingevoerd dat het proces gemakkelijker zal maken en vooral goedkoper. De procedures moeten opnieuw worden beschreven en geüpload in de nieuwe werkplek. Een verzameling rode tegels op een witte achtergrond, gerangschikt per onderwerp. Ze zijn door elk filiaal te raadplegen, dat werkt uitstekend.

De achteloosheid is schijn, want stiekem wordt ze nerveus van het overleg, van elk overleg buiten de winkel. Zodra het abstract wordt, wanneer het gaat over systemen en procedures dan voelt ze de paniek opkomen. Dan kan ze plotseling niets uitbrengen omdat ze gewoon niet volgt waarover het gaat. Mist in haar hoofd, een leegte waarin ze niets meer weet.
Die mist is waarschijnlijk de reden dat ze op het kantoor zo slecht functioneerde. Ze steeds zo nerveus werd. De mappenstructuren en de online-overzichten, ze raakte erin verstrikt, de paniek sloeg toe. Te zitten huilen op de wc – dat gebeurde geregeld.

Het huidige overleg heeft weinig om het lijf. Het gaat over handelingen die ze al jaren uitvoert, processen die ze kent van haver tot gort. Maar zodra ze samen achter het bureau zitten, breekt het zweet haar uit. Ze staart naar de excel-sheet op het scherm. De logica proberen te zien, te snappen hoe dit overzicht is opgebouwd. Het lukt gewoon niet. Ook al zijn de cijfers gekoppeld aan concrete zaken, zodra excel er aan te pas komt verdwijnt alles in de sheet.

De mist in haar hoofd en dan ziet ze het meisje van zes weer voor zich, dat op een snikhete middag probeerde een boek te lezen. Het was in de zomer voor ze naar de lagere school ging, na de vakantie zou ze beginnen in klas één bij juffrouw Smallenburg. Met haar moeder op het plaatsje bij de achterdeur te zitten met een eenvoudig leesboekje op haar schoot. Een omslag met felle kleuren, vanbinnen veel plaatjes en weinig tekst, woorden in grote letters, letters die ze amper kende. De woorden proberen te ontcijferen, er verbeten met haar vinger langs te bewegen steeds opnieuw. Mama wat staat hier? Welk woord is dit? Tot huilens toe de hele middag lang. Omdat ze dacht dat ze het al moest kunnen, lezen, al vóór ze naar school ging.

Er staan wel twee schermen, de collega switcht behendig heen en weer. Liever zou ze alles opschrijven; de pen met groene inkt, het kleine boekje dat ze in haar tas had meegenomen. Ze durft het boekje niet tevoorschijn te halen, alles gaat nu in de cloud. Zo handig, dan kan iedereen erbij! Dat ze later wil kunnen terugbladeren hoe het ook alweer zat, het in haar eigen handschrift lezen – dat kan ze niet zeggen.

De jurk

De jurk viel in de etalage niet op. Het lange gewaad van zwarte stof op de paspop aan de zijkant ging bijna schuil achter de andere uitbundige feestkleren. Een heel kort, heel bloot jurkje met glimmend paarse pailletten, een damespak met veel bont en veren in knalrood. Het glanzend zwart oogde bescheiden naast de felle kleuren, maar het was beslist iets bijzonders.

’s Nachts droomde je van een andere jurk. Een jong meisje, de huid nog helemaal glad en gaaf, het haar in donkere krullen zonder zilver erin. De jurk is wit en van een tijdloos nonchalant model, misschien door iemand zelf gemaakt. Aan de voorkant een sluiting met knoopjes, het bovenste is geopend, de hals en borst nog niet aangeraakt. Korte mouwen, afgezet met een rand van kleine bloemetjes, de rok tot net over de knie. Het was een droom zonder plot, bij het wakker worden rest slechts de sfeer. Alleen dit beeld: een jonge vrouw, zomers-zorgeloos in haar witte jurk. Waar ze was en wat ze deed – het is alweer verdwenen.

Je had in het pashokje de kleren afgepeld: het grofgebreide vest, een afgedragen spijkerbroek, de dikke sokken. Een winterlichaam kwam tevoorschijn: de huid is bleek, de billen slap, de kleine borsten hangen. En dan bijna naakt, in een oude verwassen onderbroek voor de spiegel te staan. Deze vrouw met dit lichaam in ogenschouw te nemen. Een half leven is eraan voorbij getrokken, een leven dat klappen heeft uitgedeeld die ook in het lijf zijn achtergebleven. Haar toe te lachen, het gezicht met fijne rimpels rond de ogen zonder make-up, haar met een milde blik te zien.
De jurk wordt aangereikt; een arm buiten het hokje, je neemt hem over. Heel veel stof in dubbele lagen, er bijna in verstrikt raken: waar moet het hoofd door, de armen waar moeten ze heen? Hoe dan de soepele stof, zwart glanzend als een waterval langs je lichaam naar beneden valt, in een wijde boog uitwaaiert tot de grond. Hoe het lijfje precies past, de borsten gevat in onzichtbare cups die een schitterend decolleté tevoorschijn toveren. Hoe de rits perfect sluit aan de achterkant. Alsof dit alles zo bedoeld is. Twee stappen buiten het pashokje, een compleet andere vrouw komt tevoorschijn. Voor de spiegel een langzame pirouette maken, afsluiten met een buiging, de hand elegant voor de borst gebogen.

Uitstijgen boven het gewone, het alledaagse, dat doe je maar een of twee keer in je leven, en je weet: dit is zo’n moment.

Later veeg je de scherven op van een glas dat was gebroken. Het was onder de bank geraakt, in het feestgedruis aan de aandacht ontsnapt. Het glas ligt even in de palm van je hand voor het in de vuilnisbak belandt. Een tochtvlaag laat een turquoise ballon die slap geworden is zweven boven het kleed in de voorkamer. Je prikt hem lek met de punt van een schaar. Op de piano bleef een kartonnen feesthoedje achter, de slingers hangen nog. Met grote gebaren alles weggeveegd en schoongepoetst, de plakkerige kringen waar glazen stonden, papiersnippers en kruimels en resten van chips. De deuren en ramen opengezet, het feest in alle geuren en kleuren weggewaaid.

En boven hangt de lange jurk van zwart-glanzende stof, met een open rug en een prachtig decolleté. De jurk die zo feestelijk stond hangt nu op een metalen hangertje, stofvrij weggeborgen aan de zijkant van de kledingkast. Gehuld in een plastic zak van de stomerij is het ding van elke magie ontdaan, de herinnering aan de gelegenheid waarop hij werd gedragen is als een droom.

Je herinnert je

– een extra lange mid-winter editie

Je herinnert je* de eerste dag van het nieuwe jaar, hoe feestverlichting sierde nog de stad. Je feestelijk voelen. In een mooie jurk, de lippen gestift. Het wereldberoemde gebouw dat uitziet op het plein, de plaatsen op rij zeven, dat was midden in de zaal. Erbij zijn, want hij is erbij: zo blij en trots in de gevulde ruimte. Met alle mensen die speciaal gekomen waren, die er altijd zijn, het is een jaarlijks terugkerend feest. Zo duidelijk zichtbaar in het koraalrode overhemd, tussen de andere kleurig geklede zangers en blazers – het nieuwe jaar vieren en je verheugen op wat komen gaat.

Je herinnert je de woensdag, het was kort na een verjaardag, de slingers hingen nog. Er kwam een tekst binnen op je mobiel, het was heel vroeg in de ochtend, het was een naar bericht, je moest ervan huilen, de meisjes zagen het ook. Je vertelde wat er gebeurd was, en iedereen viel stil: met stomheid geslagen was niet eerder zo waar. Blijf maar thuis zei je, jullie hoeven nu niet naar school., we branden kaarsen en schrijven een kaart. Het geeft niet wat je schrijft, alles is goed, dat we aan haar denken, meer hoeft het niet te zijn. En je herinnert je buiten lopen met z’n drieën arm in arm. Elkaar goed vasthouden, en bewegen anders zet het zich vast in je lijf. Voorzichtig iets zeggen, wat zeg je in zo’n geval. Dat de nare dingen gebeuren, en dat je elkaar dan goed moet vasthouden, dat dat is wat helpt.

Je herinnert je een winters verblijf in een buitenhuis. Een klein wit huis met een ossenbloedrode vloer. De kleur doet denken aan een vorige bestemming, het was het slachthuis van de slager aan de overkant, de dode dieren hingen te versterven aan de balken onder het dak. Je herinnert je het terugtrekken in jezelf, je wilt iets creëren en dát is ervoor nodig. Het is nog winter, buiten is het koud maar je kunt op blote voeten lopen, de vloer is nu verwarmd. De aarde in zichzelf gekeerd, en zo ben jij ook: drie dagen niemand zien of spreken, bij thuiskomst een tekst die voldoet.

Je herinnert je de cyclus van het jaar, de jaren, en zij raakt nu verstoord. Er zijn maanden rood gekleurd, en maanden blijven wit. Dan voel je iets van hoe het kan zijn: een grondtoon van kalmte en onverstoorbaarheid, niet steeds zo uit het lood. Je herinnert je hoe het ging: van dieprood als van ossenbloed naar heel licht roze, een veeg in de lucht op een lentedag. En hoe het langzaam kantelt en kalmer wordt.

Je herinnert je de momenten in de vroege ochtend, altijd als eerste beneden, steeds hetzelfde ritueel. De gewoonte is in je lichaam verankerd en biedt houvast als het minder goed gaat. De lege tafel in een stille ruimte. De boeken die je leest, de teksten die je schrijft. Ondanks de twijfels hoe te beginnen, hoe verder en hoe eindigt het. Elke dag schrijven, iets komt er altijd wel uit!**

Je herinnert je een treinreis in het voorjaar met het jongste kind. Het is een reis naar een wereldstad heel ver naar het oosten, bij vertrek is het nog donker, in de tas voor onderweg zit zelfgebakken koek. Samen heel veel lopen, heel veel zien, en in de avond slapen in een groot bed met witte gordijnen en lakens van satijn. De lange haren van het kind als van een prinses op het witte kussen uitgespreid.

Je herinnert je een pied-à-terre net over de grens. Een piepklein terras in de avondzon. Hoe je drankjes verzorgde, het brood en de kaas op tafel zette en hoe daar plots een klein doosje met gouden letters bij stond. Hoe twee hartvormige oorstekers van geslagen zilver, ze waren speciaal voor jou gemaakt.

Je herinnert je een zomer met heel veel regen. Inslapen in een turquoise tent op een veld aan de rivier, op de melodie van vallend water. En hoe je de volgende ochtend koffie maakt op een lage stoel onder de luifel. Hoe groen het uitzicht dan is: diepdonker zomerse blad in alle tinten. En wolken hangen laag, zwaar van het vocht boven het water, het terrein verandert langzaam in een modderpoel. Kamperen lijkt dit jaar op overleven, maar je bent hier vrijwillig, je kunt zo weer naar huis. En dat je dan hier, in de regen ver weg van alles en iedereen, een gevoel van vrijheid ervaart waarin de mooiste zinnen ontstaan.

Je herinnert je dat het jaar kantelt, de dagen aan de randen korten, en dat het donker is wanneer je naar beneden gaat. Dat alles weer volgens het stramien van alledag verloopt. Muesli in witte kommen, het harde getik van lepels op de rand. Verse kruidenthee die wordt overgegoten van de pot met het zeefje in de thermoskan om heet te blijven. Boterhammen in trommels in tassen gestopt, inmiddels zijn er twee Eastpacks in huis, een roze en een blauwe. Geen zwart, neem geen zwart, dan vind je hem nooit meer terug als-ie kwijtraakt, iedereen heeft zwart!

Je herinnert je een doordeweekse ochtend nog in bed. Je had koffie gekregen, twee kussens in de rug, een luxe die je je heel soms permitteert. Je herinnert je hoe het oudste kind erbij kroop, nog in haar pyjama dicht tegen je aan. En dat dit lijfje van het grote kind, ze geeft zich over aan de omhelzing alsof ze nog een baby is, de ontspanning op het gezicht, de gesloten ogen. Dan is het half acht en springt ze eruit, zich adequaat door de wereld bewegen zoals ze zo goed kan.

Je herinnert je hoe je op de kortste dag van het jaar in de schemering naar de boekhandel fietst. Midwinterhoorns klinken in het oosten, een donkere man speelt klarinet op het plein. Je houdt stil om de klagelijke muziek te traceren en stopt twee euro in zijn mandje. Je zegt wat is het mooi, wat mooi hoe u speelt, je maakt een buiging om hem te bedanken, hij glimlacht verlegen, je weet niet of hij je verstaat. Gauw verder fietsen, boeken verkopen, de melodie klinkt de hele drukke dag nog na.

Je herinnert je dat je aan het einde van het jaar op een koude zolder probeert te schrijven over Liefde en Dood. Hoe je er geen vat op krijgt, de woorden niet vindt. Je staart uit het raam, de boom is weer kaal. Dan herinner je de dingen die je ziet als je echt kijkt. Het zijn de beelden die we zien, de verhalen die we vertellen, de liedjes die we zingen. Dat is wat overblijft – hoe het jaar niet ongezien voorbij gegleden is.

* Ik herinner me is de cultklassieker uit 1970 van auteur en kunstenaar Joe Brainard, over opgroeien in de jaren ’50 in Oklahoma en zijn leven in de jaren ’60 en ’70 in New York City. Als autobiografie was Brainards methode briljant eenvoudig: specifieke herinneringen opschrijven wanneer ze naar de oppervlakte van zijn bewustzijn kwamen, elk voorafgegaan door het refrein ‘Ik herinner me’. Het boek werd in 2022 uitgeven door Uitgeverij Oevers in de vertaling van Johannes Jonkers