Mythologie

Het is zonnig en aangenaam weer, de kou is eindelijk uit de lucht. Later onweert het, dan trekken grijze wolken voorbij en spatten dikke druppels op het raam. Aan tafel maken de kinderen een kruiswoordpuzzel: ze verzinnen woorden en schrijven ze in een raster tot het klopt. Het onderwerp is Noormannen; het woord dat geraden moet worden mythologie.

De verhalen uit een jeugd zijn gestolde momenten in de tijd. Niemand komt ongeschonden de kindertijd door; ben je eenmaal volwassen, dan laat je het achter en creëert je eigen mythologie. De trollen en kobolden blijven daar, waar het schuurde probeer je te vergeten. Je herinnert je vooral de glanzende stenen: Hoe je de afwas deed met je vader, avond aan avond het vaste ritueel dat zo prettig was. Samen zwijgend in de nieuwe keuken, met het zwart marmeren aanrecht en het kleine rode trapje om bij de bovenste planken van de hoge kastjes te kunnen. Hoe je je moeder opzocht op het Zweedse eiland. Jullie ontmoetten elkaar na drie maanden op het bankje voor het kleine vliegveld, en logeerden in een klein rood huis op het land van een schapenboer. En hoe je op zolder met je broer naar INXS luisterde, naast elkaar liggend op het brede matras en samen rokend, hij had toen kleine vlechtjes in zijn haar.

Welke verhalen worden nu verteld? In dit huis, dat gevuld is met de verhalen van anderen; waar in elke kamer boeken liggen, in stapels naast het bed en overal. Het verhaal van de moeder, die zo idioot vroeg opstond. En hoe ze geregeld door het plafond vloog van ergernis en uit ongeduld begon te gillen. Hoe er tijdens de jaarlijkse aspergemaaltijd ergens iets was misgegaan, waardoor zij met een hoofd vol chagrijn voor zich uit staart en niks meer zegt. Niemand weet wat er aan de hand is, na het eten vertrekt ze zwijgend naar boven.

Of het verhaal van de moeder die nog naar beneden gaat om kikkererwten in de week te zetten; het ene kind eet die met rijst voor het ontbijt. Vlak voor zij in slaap was, viel het haar in dat ze dat was vergeten. En dat zij er de volgende ochtend aan denkt dat het schrift met de spreekbeurt over Noormannen mee naar school moet. Mam, je bent de redder in nood; vanmiddag koop ik een chocoladereep voor je.

En wat wordt door deze kinderen meegenomen naar later, wat blijft er over? Ze delen een huis, ouders en de tijd – en later schrijven zij hun eigen verhaal, creëren de mythologie van hun kindertijd.

Het voorjaar trekt een groene sluier over de bomen

Het is alles bij elkaar een ingewikkeld procedé. Het begint met het afdrukken van het patroon, dat in losse pagina’s uit de printer rolt. Deze grote ingewikkelde puzzel spreid je uit op de vloer in de voorkamer; waar het dagen ligt te wachten. Niemand mag er komen, dan raakt het in de war. Heb je het eenmaal precies uitgeknipt en aan elkaar geplakt, dan lijkt het iets, en wanneer je de patroondelen op de stof legt ziet het er heel echt uit. Al is het nog steeds moeilijk voor te stellen dat dit straks iets wordt dat om je lichaam past, dat jij het werkelijk kunt dragen.

De stof ligt al jaren te wachten. Het is een terugkerend patroon van zacht rode bloemen, en groene stelen als slordige vegen op een lichte ondergrond. Er waren andere stoffen uit de erfenis van je oma, waar je wel eens een jasje en broek voor de kinderen van naaide toen ze nog klein waren, De restjes gebruikten zij om kleertjes voor hun poppen van te maken. Alle lappen waren van dezelfde hoogwaardige kwaliteit, en van een tijdloze schoonheid. Je kon veel van je oma zeggen, maar ze had onmiskenbaar een verfijnde artistieke smaak. Ze was in feite geen oma, maar ook weer wel want je had geen andere gekend.

De lichte stof met de bloemen had je altijd bewaard, je was gevallen voor het motief en de kleuren, je had meteen geweten dat je hier iets voor jezelf van wilde maken. Misschien kon je er een zomerjurk uithalen. Maar iets had je weerhouden om te beginnen. Je had je gescheiden vriendin nodig, die de weekenden nu doorbracht in een appartement, zonder haar kinderen, om het project aan te vatten.

Buiten is het koud, in de nachten vriest het nog steeds, maar overdag is het zonnig en licht. Het voorjaar trekt een groene sluier over de bomen; de magnolia’s bloeien al weken. Binnen liggen de papieren patroondelen en de uitgeknipte onderdelen van de stof klaar; er slingeren scharen en speldenkussens en meetlinten rond. Op tafel zoemt de naaimachine.

Je moet aan je moeder denken, die deze stof na het overlijden van oma voor je meebracht. Er was bij het leeghalen van het huis veel tevoorschijn gekomen. Er waren grote hoeveelheden schoonmaakmiddelen, heel veel kaarsen. En ook geld; er lagen briefjes van vijftig euro verspreid door het huis. Verstopt in kastjes en zakken van jurken was het bij elkaar meer dan duizend euro geweest – daar wist opa niets van. Oma had de stoffen besteld bij een chique firma. Ze moet toen al geweten hebben dat zij er zelf niets meer mee zou doen, haar zicht werd steeds slechter, maar evengoed bestelde ze de dure stoffen nog steeds.

En meer dan dertig jaar later zet jij in het kleine, maar verzorgde lichte appartement, aan de rand van de stad, je schaar in de prachtige stof. Terwijl je denkt aan je moeder, en aan je oma, rijg je de losse delen aan elkaar zodat ze een nieuw geheel vormen.

De meeuwen krijsen als vogelheksen

Als kind werd zij verliefd op de roverhoofdman uit de film. Hoe hij zijn mannen naakt de sneeuw in stuurt – dat vond zij de mooiste scène. Nu leest zij met haar kinderen het boek opnieuw. Van het meisje met de bruine haren dat opgroeit in een burcht. En hoe zij de aardmannen trotseert. Ben je bang voor de waterval, ga naar de waterval; heb je vrees om te verdwalen, ga verdwalen. Ben je bang om je vader af te wijzen, als je ziet dat hij anderen berooft voor eigen gewin – dan trek je erop uit en gaat wonen in een grot. Angst overwin je alleen door het beest in de ogen te zien.

In de ongepolijste muzikant met een rode baard, heeft zij haar eigen roverhoofdman gevonden. Als zij klaar is met schrijven, kruipt zij weer bij hem en beminnen zij elkaar, terwijl de meeuwen krijsen als vogelheksen. Het is een Scandinavische lente, de week na Pasen sneeuwt het. Er komt hagel naar beneden, alsof het piepschuim regent, en ’s avonds zijn de daken wit. In de vroege ochtend draagt de vrouw handschoenen zonder vingers, en ze trekt de gebreide Noorse trui met rendieren weer aan.

Zij fantaseren erover naar het noorden te gaan, naar het dorp met rode huizen. Daar ligt nog sneeuw als het hier alweer regent. In het dorp met vijf huizen met rode daken, is in de zomer de wei voor het huis bespikkeld met gele bloemen. En zij ziet voor zich hoe ze daar het huis uit loopt. In alle vroegte in haar nachthemd op het trapje zit te schrijven. Met de meertjes en de bossen, waar het dan nooit donker wordt. En met de waterval van het meisje met de bruine haren. Zij bezwoer haar angst zittend op de hoogste steen, door het geraas van vallend water te overstemmen met haar lied.

Het is een groot avontuur, dat deden zij nooit. Maar nu kopen ze kaartjes, zij boeken hun reis.

Het kleine zwarte doosje

Het was voorjaar, het huis was licht, er stonden narcissen op tafel. De slingers werden uit de doos gehaald en hingen een week. Er was een taart met laagjes van biscuitdeeg zo zacht als een kussentje. En beneden lagen cadeautjes op tafel te wachten. In bed wordt het jarige kind toegezongen. De opwinding is geweken, op haar geboortedag is zij kalm en dankbaar. Voor ze naar school gaat leent ze een jurk van haar zus, zelf heeft ze er geen; zij draagt nooit een jurk.

De moeder fietst mee; aan het stuur hangt een tas met traktaties. Ze vouwden chocolaatjes in een servet van gekleurd papier, het ziet er feestelijk uit. Op de stoep, buiten het hek, kijkt de moeder hoe de kinderen hun fiets wegzetten en de school binnen lopen. Ze kijken niet om, zij zien haar niet meer. En dat zij vandaag moeder is van het jarige kind, is onzichtbaar voor de anderen.

In de middag wacht zij de meisjes weer op. De jarige komt opgewonden naar buiten. Zij kreeg een steen van de juf. Hij is bruin van kleur en voelt heel glad. De moeder probeert iets van haar stemming te delen, zij vraagt: Denk jij ook dat iedereen het aan jou ziet, dat dit een bijzondere dag is? Zij ziet zichzelf terug, al die jaren geleden, toen zij voor het eerst weer met de trein naar haar werk ging. Hoe zij wilde opstaan, het door de coupé schreeuwen: Mijn kind is geboren, zien jullie het niet, ik ben moeder geworden! Het beeld flitst voorbij, nu het kind rustig naast haar fietst. Maar zij zegt: Ik heb dat niet hoor, ik voel me feestelijk vanbinnen, het maakt niet uit of iemand dat ziet.

Aan het einde van de zonovergoten feestdag stopt zij haar grote dochter in. De bruine steen ligt naast het bed, dat is het mooiste cadeau. Blijf je even kletsen, dan is deze dag nog niet voorbij. Het kind zegt: ik denk aan het Kleine Zwarte Doosje van Toon Tellegen. Daar stop ik deze verjaardag in, dan kan ik hem soms tevoorschijn halen. De moeder kust haar kind gedag en loopt naar beneden om de slingers af te halen. Ze bergt ze weer op in de feestdoos van karton.