Flarden, er is geen tijd voor meer

Je leest interviews – ze staan in alle kranten – met de auteur van een biografie. Zij heeft er acht jaar aan gewerkt, het is de biografie van een Nederlandse schrijfster. De biografe beweert dat het gepolijste beeld dat we van deze schrijfster hebben niet klopt, dat ze een slecht huwelijk had en vaak ongelukkig was. Dat mensen om haar heen altijd zeiden: je komt er niet achter wat ze werkelijk vindt. Het zwarte schrift verdween niet in de shredder, en daaruit werd nu gretig geciteerd; intieme details werden openbaar gemaakt. Je krijgt er een ongemakkelijk gevoel bij; haar werk moeten we lezen, daarin wordt alles zichtbaar. De discrepantie tussen het uiterlijke leven – het zorgen, poetsen, redderen – en de vergezichten die zich vanbinnen openbaarden. De worsteling, die hield zij voor zichzelf. Intussen publiceerde zij meer dan vijftig jaar in alle genres, en werden haar boeken met grote internationale prijzen bekroond.

Het kreeg ons weer te pakken; het was zoals eerder, en iedereen bleef thuis. Overdag is er geen lege tijd; om toch de stilte van je eigen ruimte te ervaren, sta je nog vroeger op dan normaal. De hele week draag je dezelfde kleren en je haar zit vreemd. Je mag niet naar je werk, al ben je zelf niet ziek. Eigenaardigheden worden uitvergroot. Dat je je mobiel weglegt in de voorraadkast in de mooie zelfgemaakte etui, om je schermtijd te beperken. Je wilt wel nuttig bezig zijn, maar dat gaat gewoon niet steeds. Dat je goedkope olijfolie overgiet in chique flessen met een mooier etiket. En in de avond knoop je je nieuwe roze schort voor, om in de keuken ingewikkelde recepten uit te proberen, je kookt dat het een aard heeft, ook al heb je na vier maanden je reuk nog niet terug. De tijd vertraagt, maar maak je dan ook minder mee?

Het jongste kind vliegt door het schoolwerk. Het aquarium van Gijs, daar moet ze ingewikkelde berekeningen mee maken, hoogte, lengte, diepte – en hoeveel liter past er dan in? En dan de zinsontleding, wat is het ruimtelijk bijwoord? Het was jouw vak, maar veel is weggezakt. De woorden zo precies te kunnen ordenen en classificeren – dat doe je haast nooit meer. Bovendien is het kind slimmer dan jij. Ze fietst naar de bieb, en brengt daarna uren lezend door op de oude roze bank, die in de nieuwe indeling weer oogt als nieuw. En terwijl de meisjes tv kijken aan de achterkant van het huis, probeer jij die ene flard op te schrijven, voor de gedachte weer vervliegt. Je denkt aan de bekroonde schrijfster, wilt haar boeken graag weer lezen, maar overdag lukt dat niet en ’s avonds ben je te moe.

Na een week kan de Zanger weer zingen; je hoort Ich habe genug* uit de leskamer klinken en denkt: ja, ik heb ook genoeg van dit alles. Je gaat tekeer tegen de meisjes om niks, zij kunnen het ook niet helpen, maar je wilt dat ze weer naar school gaan, dat is immers de bedoeling. De hele week was je een logé in je eigen huis, nu verschoon je het grote bed, het; je stopt het zware dubbele tweepersoonsdekbed in de nieuwe gele overtrek, de kussens in bijpassende slopen. Beneden bloeit de kornoelje met kleine gele bloemetjes in de zon.

* Uit de cantate BWV 82, die J.S. Bach componeerde voor Maria Lichtmis, 2 februari 1727

Vois sur ton chemin

Voor Elisabeth

Elke ochtend schud ik je wakker en praat tegen je. Soms houd ik je vast, mijn gezicht dichtbij je oor en wens je goedemorgen, zeg dat ik van je houd. Ik denk dan dat de taal die jij niet kunt horen je toch op de een of andere manier bereikt. Zodra je je ogen opent, lees je de gesproken woorden van mijn mond.

Nadat je geboren was zijn we gebarentaal gaan leren. Elke dinsdagavond reden we over de A9 naar het audiologisch centrum in Alkmaar, dat gevestigd was in een heel lelijk hoog gebouw, met op een van de andere verdiepingen de reclassering. Het centrum was van een ontstellende lelijkheid, met lage systeemplafonds, grijze vloerbedekking en deuren die met een holle klank te hard dicht sloegen. In de wachtruimte stonden smakeloze stoelen, en er hingen informatieve posters aan de muur. Hier werkten de kundige en empathische mensen, die voor ons de eerste kennismaking vormden met een onbekende wereld.
De eerste jaren sprak je alleen met je handjes, je was daar heel goed in en kon alles zeggen. In de avond lag je in je spijlenbedje de dag door te nemen in kleine gebaartjes; dat je een paard had gezien op de kinderboerderij. Toen je wél begon te spreken was je tweeëneenhalf. Aanvankelijk was het aarzelend, maar gaandeweg kreeg je steeds meer vertrouwen, en toen ging het heel rap. En nu is aan jouw spraak niets vreemds te merken; niemand hoort dat jij extra je best moet doen om de ander te verstaan, en dat je zonder je hoortoestel vrijwel doof bent. En jij ontwikkelde je tot een stevig en vastberaden kind, dat op haar dertiende naar een middelbare school gaat met meer dan vijftienhonderd leerlingen om vwo te doen.

Op deze nieuwe school krijg je allerlei nieuwe vakken, waar je gretig en enthousiast aan werkt. Voor Frans moet je woordjes leren en dat gaat je gemakkelijk af; voor dit vak haal je het hoogste cijfer en je bent trots. Omdat jullie goed op schema liggen, en er tijd over is, heeft de docent voor de laatste lessen een film meegenomen. Een Franse film over een leraar die op een internaat in het Frankrijk van net na de oorlog een koor begint met de kinderen. Het is een remake van een film uit 1949, een met prijzen overladen arthouse productie.
Ik weet niet hoe de andere kinderen uit jouw klas naar deze film keken, maar jij werd gegrepen door het verhaal, waarin muziek een belangrijke rol speelt. Je had de soundtrack op Spotify al snel gevonden en luisterde die – via een bluetooth verbinding direct in je toestel – voortdurend. En toen de laatste lessen vervielen en je de film niet kon afkijken op school, mailde je de leraar met de vraag of je de dvd van hem kon lenen. Dat ging helaas niet, maar je kocht een exemplaar op Marktplaats, wachtte ongeduldig tot het schijfje in een envelop met de post werd thuisbezorgd, en keek de film nog diezelfde middag in je eentje op de laptop af.

Er is iets in de muziek uit deze film dat een snaar bij jou raakt. Wat het precies is, weten we niet. We weten na al die jaren nog steeds niet hoe jij muziek ervaart, hoe het binnenkomt in jouw hoofd, en wat je ervan hoort. Eén van de liedjes wil je graag zelf zingen. Je hebt je nog nooit laten weerhouden door je handicap, en dat doe je dus ook nu niet. Je zat op pianoles en blokfluit, en ook al hoorde je het niet als je een verkeerde noot speelde, en waren de harmonieën soms bijzonder en anders – de muzikaliteit draag je bij je, die bestaat in jou.

Het is zaterdagavond als je na het eten samen met je vader achter de piano zit. Het warme, lichtgele licht van de pianolamp, schijnt op de bladmuziek van Vois sur ton chemin. Hij speelt de begeleiding en samen zingen jullie de melodie van het liedje dat we intussen allemaal goed kennen. Je stem is helder en grotendeels heel zuiver, een enkele noot is anders dan er staat. Ik sla het tafereel in grote verwondering gade. Ik denk aan hoe je doof bent in de vroege ochtend. Ik denk aan vele momenten dat je iets niet hoort, of een heel gesprek aan tafel gemist blijkt te hebben. Ik denk aan het gevoel van wanhoop dat mij als moeder overviel. Hoe je voor het eerst naar schaatsles ging en de juf niet kon verstaan. Hoe je zwemles kreeg in een heel klein badje, en je diploma haalde in dezelfde tijd als de andere kinderen, hoe trots ik toen was. Hoe trots ik zo vaak ben. Ik denk aan vanwaar we gekomen zijn met jou en met elkaar. Ik pak je van achteren vast en we wiegen samen terwijl de muziek klinkt, we zingen samen, jij de tekst, ik neurie mee, je lichaam tegen het mijne, en boven je hoofd lopen de tranen over mijn wangen. Jij merkt dat niet, ik wil het niet laten merken want je hebt er een hekel aan je moeder te zien huilen, maar mijn wangen worden nat en de tranen druppen in jouw haar.

Enkele woorden in blauw

In een droom werk ik in een winkel met kasten van donker hout. De kasten zijn allemaal verschillend; ze hebben brede of heel smalle planken, rechte en schuin afgezaagde. En er zijn zelfs kasten met heel kleine lades waar boeken in zitten; de laatjes gaan moeilijk open. Sommige kasten lopen door tot óp de grond. Wanneer er gevraagd wordt naar een boek op de onderste plank, moet je flink door je knieën om het te pakken. Dit alles verbaast niemand. De ruimte is rommelig en doet ouderwets-klassiek aan; het heeft iets geheimzinnigs. Of sprookjesachtig, zoals in de boeken van Harry Potter, met ruimtes die opeens tevoorschijn komen of weer verdwijnen. De winkel is langgerekt, en loopt heel ver naar achteren door; het is een echte pijpenla en het is er heel druk, er zijn veel mensen binnen.
Ik krijg een briefje met een aantal titels erop in mijn handen gedrukt. Een collega uit een andere winkel, die ik nog van vroeger ken, schreef ze op. Deze titels komen me allemaal totaal onbekend voor, in lichte paniek loop ik door de ruimte en ik kan niks vinden. Hoe hebben ze het hier georganiseerd? Staan de boeken wel op alfabet, of op rubriek? Ik kijk op planken, trek lades open en duw mensen opzij om erbij te kunnen – zonder resultaat, ik kan de klant niet helpen.

Bij het wakker worden is de wereld blauw, en aan de achterkant lichten verschillende ramen op in het donker. Ik verlang naar roze. Ik fiets op een nieuwe tweedehands fiets die rood is in plaats van groen naar een heel ander soort winkel. Hier komen nog geen mensen, het is er heel stil. En zo opgeruimd en aan kant als het nooit was. Alle kasten gestoft en gedaan. Alle hoekjes met troepjes uitgezocht, papieren geordend, de vloer in de keuken gepoetst. En alles en alles. Het meest opwindend deze dag is de balk in het scherm die plots donkerblauw is in plaats van grijs.
Er staat iemand voor de deur, hij mag niet naar binnen. In de deuropening is een hoge ronde tafel geplaatst, met een zwart kleed tot op de grond en een spatscherm waarop met witte plakletters: afhaalloket staat. De man zegt zijn naam, en ik haal zijn bestelling, hij is opgetogen: Afhaalloket, dan denk je aan kroketten, maar je krijgt een boek, wat een feest!

In de avond als je weer naar huis fietst heb je een blauw boek in je tas gestopt. Het is van een Franse schrijfster die columns schreef voor Libération, dat was veertig jaar geleden. Ze wist niet waarover ze moest schrijven, ze schreef vooral over de zee. Het was een regenachtige zomer, ze schreef over regen. Je kiest het onderwerp niet, het onderwerp kiest jou. En als je thuiskomt, staan er roze tulpen in een vaas, en ligt er een kaart op tafel te wachten. Want één van hen kon niet komen op het feestje. Een paar woorden slechts schreef zij, en die bereikten je na een week, als was het een wereldse reis die de envelop vanuit de provincie moest maken. Zij heeft ze geschreven in het huis waar buiten en binnen in elkaar overgaan. De tafel waaraan zij zit zie je voor je. De handgeschreven gelukswens, of liefdesbetuiging, is een zeldzaamheid geworden. De kaart bewaar je als een kostbare kleine schat.