
En toen was je plots in een gele fase beland; wellicht had het met de situatie in de wereld te maken. Het begon ermee dat je een knalgele trui kocht van heel zachte wol. Waar je dacht dat geel je niet stond, bleek het prachtig te kleuren bij je donkere haar; je droeg hem de hele week.
De kerk in het dorp heeft een geel geschilderde spits. Je komt er niet achter wat de reden is van dit anachronistische verschijnsel. Het is een middeleeuwse kerk met een heel smalle trap van kleine vierkante stenen die met scherpe bochten naar boven wentelt. Je moet eerst naar boven roepen, tegenliggers kunnen elkaar niet passeren in de bochten. Vanaf de top – het waait er flink, de wind is heel koud – kun je het eiland in de verte zien liggen. Na een stuk vlak land en een dijk, met erachter de zee, ligt ver weg een strook duinlandschap. Eenmaal boven zie je van dichtbij hoe geel het topje van de toren werkelijk is.
Vlak voor vertrek naar het kleine dorp in het noorden, kocht je een geel opschrijfboekje van een chique merk. Je draagt het voortdurend bij je, krabbelt flarden en zinnen waar je gaat. Er was een schrijver, een échte schrijver; zij had een boek uitgebracht, het omslag was okergeel. Je las het bij verschijnen en vond het heel mooi. In rake zinnen schetste zij een leven dat boeit.
De schrijfster lacht veel, en beweegt snel en zelfverzekerd door de ruimte. Zij is klein van stuk en frèle, de lippen rood geverfd, met donker haar dat in een korte coupe om haar gezicht valt; ze doet je denken aan Juliette Binoche in Te Unbearable Lightness of Being. Je vertelt haar hoe goed je haar werk vond, dat je erover schreef, ze moet er ervan blozen, ze schrijft een opdracht in jouw exemplaar.
Later de vraag van een jonge vrouw, buiten aan een gele tafel. In de laatste zon van de dag drink je een glas bier en rookt een sigaar, zij rookt een sigaret. De vraag of je, als je moeder wordt, niet verdwijnt als méns. Ze stelt haar vraag met de nadrukkelijkheid, de urgentie, die je alleen op deze leeftijd, zij is halverwege de twintig, aan de dag kunt leggen. Je moet erom lachen. Ja, dat gebeurt, in het begin, en daarna komen er zoveel lagen bij, dan word je weer jezelf, maar dan een andere zelf.
Het hele weekend schijnt de zon met een helderheid die we gemist hebben de afgelopen maanden. We vergeten wat er verder gaande is en wenden ons gezicht naar het licht, sluiten onze ogen en voelen de warmte op onze wangen. Het landschap schittert surrealistisch als een schilderij, waarop de winterse kleuren je tegemoet knallen. Een strakblauwe lucht boven bleekgele stoppels, de rietpluimen wuivend in de wind. En het land is vlak, zó vlak; de lege weidsheid beneemt je de adem.
En bij thuiskomst, na een lange treinreis, denderen alle verschrikkingen van de wereld weer over je heen. Het weekend lijkt een droom, net zo ver weg als het kleine dorp met de gele torenspits aan de uiterste rand van ons land. Je brengt drie tassen met warme kinderkleren en tandpasta naar een lokaal inzamelpunt, je maakt geld over naar de hulporganisaties en zaait zonnebloemen. Wat kun je verder nog. En je leest het enige boek dat je nu kunt lezen, dat met het knalblauwe omslag, dat verhaalt over het land en het conflict, en dat voor een bepaald soort verbinding zorgt met de mensen aldaar waarvoor je hart bloedt.