
Wanneer je in de loop van de middag naar de kleine keuken achter de winkel loopt om thee te maken, trekt er een rilling door je lijf. Je schenkt er geen aandacht aan, je vergeet het. Theedrinken uit een groene beker, de enige beker uit het kastje boven het aanrecht die geen stukje mist van de rand. En die dezelfde lichte kleur heeft als het mooie pakpapier dat nu op de rol zit achter de kassa. Je zwiept twee keer een gebruikt zakje lemon-ginger door het kokende water; echt thee kun je het niet noemen, maar het is heet, het warmt je koude handen.
De volgende dag lig je onder een lichtgroene deken, je hoofd een mistig landschap. In de fijne slaapkamer op zolder, die zo licht is en zo ruim en die toch een gevoel van geborgenheid biedt door de balken die het nieuwe dak dragen. Je ogen gesloten, je kunt geen licht verdragen, en het licht is juist zo fel, het spat van de daken. Geen licht, geen geluid, geen aanraking. Je ligt, de uren verstrijken. Liggen met je ogen open, je ogen gesloten, de radio aan, de radio uit. Je hebt zo’n hoofdpijn, je lijf doet pijn, elke aanraking is te veel. En je voeten zijn koud, zo koud – ook al draag je warme wollen sokken onder de dekens, het is alsof ze nooit meer zullen opwarmen. Dan val je weer in slaap, een slaap met veel dromen, je slaapt uren achtereen.
Hoe ziekte weerloos maakt en lelijk. Het oudste kind komt niet naar boven om gedag te zeggen. Ze vertrekt in de vroege ochtend, je hoort de voordeur dichtslaan met een klap, dat klinkt zelfs door tot boven in het huis. Naar school gegaan zonder dat je haar zag. En in de middag, wanneer ze vroeg uit is vanwege een verkort rooster, dan eet ze een boterham met pindakaas en maakt stilletjes haar huiswerk in de koude lege kamer. Haar moeder is onherkenbaar geworden. De haren grijzer dan normaal, de wenkbrauwen pieken, de wangen hebben geen kleur. Haar pyjama hangt als een zak om haar heen. Plots is zij een oude vrouw. Ze ruikt niet lekker, ze ruikt naar ziek, niet hoe mama normaal ruikt. Dan liever alleen beneden blijven, wachten tot dit weer over is.
Later in de week zit je uren op de oudroze bank die in het midden doorzakt. Je lichaam doet nog steeds pijn, en je huilt om de haverklap. Om een lieve kaart van een vriendin. Om de Zanger die afscheid neemt, en je voor hij vertrekt tegen zijn grote warme lichaam aandrukt. Tranen over je wangen. Het is niks en het is alles. Thee en bouillon drinken, dropjes eten, in slaap vallen op de bank.
Je bladert in een Oekraïens kookboek en leest Paustovskij* – en je wordt weemoedig van de wereld die oprijst uit de foto’s en de woorden, een wereld die niet meer bestaat. Langer dan tien minuten kun je niet lezen, het zijn korte hoofdstukken, je leest er één per keer. En daarna staar je weer voor je uit. Een lege kamer. De meisjes doen boodschappen. De lamp boven de tafel brandt al. Je ziet de lichte lucht boven de daken, er zit iets van roze in, je hoort vogels, de takken zijn kaal maar de dagen lengen. Gedachtes worden niet afgemaakt, een breiwerk ligt werkloos naast je op de bank. Naar buiten kijken, je overgeven. Er is geen tijd, of is er niets dan tijd.**
* Konstantin Paustovskij, Verre jaren, vertaald door Wim Hartog, Uitgeverij De Arbeiderspers, 1970 (oorspronkelijke titel: Dalekije gody, 1946)
** Maria Vasalis, Eb, uit: Vergezichten en gezichten, Uitgeverij Van Oorschot, 1954
Prachtig weer Ilja!
<
div>En Paustovski meteen besteld hoor, de Van Oorschot-uitgave met ook Onrustige jeugd. Had mezelf eigenlijk beloofd om deze maand zuinig te zijn, maar er moeten natuurlijk gewo
LikeLike
Dankjewel. En: er moet altijd gelezen worden Jelte, dan maar een keer boterham met pindakaas als diner 😉
LikeLike
Ach, Ilja!!! Mooie vrouw met bijzondere woorden!
Ook al voel je lelijk,jij bent zó mooi!!!
En je woorden dringen door naar mijn hart.
Veel warmte vanuit een koude witte ochtend Van duitsland naar jou ❤️
LikeLike