Paarse Tas

Het nest van de zwaluwen zit verscholen onderaan de balken van het sanitairgebouw. De witte rand aan de onderkant van hun kopje geeft haast licht in de schemering, vier bekkies opengesperd, het rood achterin wordt zichtbaar. De ouders vliegen zich uitgeput. Zo gaat het al sinds het begin en zo zal het altijd gaan. Als er ééntje over de rand kukelt, dan valt-ie te pletter en is er niemand die ‘m helpt.

Je loopt naar de toiletten met over je schouder een paarse tas. Zouden deze kleine vogels met hun sierlijke staart die in twee punten eindigt zich ook wel eens bekommeren om hun eigen ruimte? Dat ze weg zouden willen vliegen, weg van de jonkies, weg van de mannetjes? Ze vliegen nu laag, dat betekent nog meer water en nog minder ruimte om de papieren tevoorschijn te halen.
Dan maar een sigaar roken op een lage stoel, een blikje Stella Artois in de hand; lauw van de lange reis maar het smaakt uitstekend. Een kind heeft zojuist bij bio geleerd dat sigarenrook levensgevaarlijk is. Ook in de buitenlucht, ook als er vier meter tussen zit. De lage stoeltjes in een wijde kring rond het picknick-kleed dat dienstdoet als tafel. De docent heeft het gedemonstreerd met een wattenstaafje, iets met verkleuring en hoe dat in de longen ook gaat. Je denkt: belachelijk, de nieuwe generatie! Als je het nou in huis zou doen, of in de auto, zoals vroeger je vader op de lange ritten naar het zuiden.
Niet toegeven dat het smerig is, dat je het enkel doet om het ritueel. Zoals je dertig jaar geleden de blauwe Gauloises rookte op een camping in Frankrijk. Zongebruinde lijven van pubermeisjes. ‘s Avonds een eerste vriendje op het strand, je verstond hem amper maar je bietste zijn sigaretten terwijl het het langzaam donker werd. Een pakje kostte drie gulden negentig toen, je weet het nog, ze waren goedkoper dan thuis. Het voelde groter dan je was, je was zeventien.
Nu draag je al dagen dezelfde onderbroek en je doucht een week niet, maar je stift je lippen voor een wandeling langs de Semois. Transpireren van de inspanning, dat soort zweet laat nauwelijks geur achter, het T-shirt dat je aan hebt gaat ook al dagen mee. Bovendien wordt er ‘s avonds vuur gestookt, dat verdrijft al het andere. Je voeten worden langzaam zwart in de slippers, je hebt je nagels donkerpaars gelakt, je voelt je krachtiger dan ooit.

Zweten, écht zweten zodat het stinkt – dat doe je als je bang bent, en dat ben je al heel lang niet geweest. Niet voor de kale getatoeëerde man in de caravan even verderop. Of voor de blonde Duitser aan de overkant, met een afgezet been en een arm die niet goed functioneert. Hij draagt een t-shirt met Justice is dead op de rug – beslist een veteraan. Toen je nog werkte op het kantoor, toen moest je deo gebruiken, er lag een spuitbus in de lade van je bureau. Je werkte heel hard maar kreeg het nooit af, er waren dingen die je niet snapte, maar je durfde het niet te vragen. En er was de collega die nooit iets zei; hij zweeg dagenlang en keek je nooit aan. Je was altijd moe in die tijd – de meisjes waren nog heel jong – je viel in slaap in de metro terug. Op het kantoor stonk je zweet ontzettend; je was voortdurend bang dat ze het zouden ruiken.
Steeds dezelfde kleren, sigaren roken als de avond valt. En je ruikt het wel, maar het is niet erg, niet werkelijk. Iedereen wordt een beetje groezelig op de camping.

Al twee weken loop je rond met een tas van paars plastic. Aan de ene kant een Penguin-omslag met de beroemdste titel van de schrijver*; zij had haar jurkzakken gevuld met stenen en liep de rivier in. Thuis had je er schrijfspullen in gestopt. Een reader van de cursus die net is afgerond. Oude schriften van het jongste kind dat afscheid nam van de basisschool. Half volgeschreven zijn ze, met oefeningen voor rekenen en voor taal. De lege pagina’s achterin wilde je gebruiken voor kladversies van nieuwe teksten. Halverwege de week doet de tas alleen nog dienst als toilettas, zodat alles nog enigszins droog blijft, de regen lijkt nooit meer te stoppen.
De moed erin houden, dat doen de zwaluwen immers ook. Eieren bakken voor de lunch in het washok waar ook een fornuis te vinden is. Qwixx spelen of Stratego terwijl hij de afwas doet. Voor de tent is het een modderpoel, je werkt je er doorheen alsof het een loopgraaf is. Op droge momenten de kuilen opvullen met het hoge gras dat langs de rivier groeit.

Maar het lukt alleen als je ook met je paarse tas, als je even weg kunt sluipen naar een picknick-tafel aan de rand van het bos, een eind bij de tent vandaan. Dan ben je jaloers op de vogels. Hoe ze blijven af- en aanvliegen. Rakelings langs je hoofd scheren keer op keer, zonder zich ook maar iets af te vragen. Terwijl jij je sigaar moet roken, een blikje bier naast de campingstoel. Omdat je er dan opeens genoeg van hebt, van de vragen. Mag ik chips zijn er droge sokken. Omdat je wilt werken aan de teksten in de paarse tas. Je gedachten wilt brengen van hoofd naar papier, maar je realiseert hoe dwaas die ambitie hier is en je neemt nog een slok bier. De moed erin houden, ja ja. Je verandert in een schreeuwend wezen maar je blijft in de schaduw.

En als je de volgende ochtend voor de tent zit terwijl iedereen nog slaapt, als je één droog plekje hebt gevonden en koffie hebt gemaakt. Dan lees je een boek met heel lange zinnen en dialogen zonder interpunctie, met veel beschrijvende details, details die ertoe doen. Je leest over twee zussen van wie de ene niet wil leven. Een dieptragisch gegeven, en toch is het geen treurig boek. Hier komt het talent van de schrijver tot uiting. Je leest hoe de vrouw zich voor de trein werpt en hoe ze haar zus de schrijver, die zo liefdevol voor haar heeft gezorgd alle jaren, hoe ze haar een maandelijkse toelage van tweeduizend dollar nalaat. Zij geeft haar zus een kamer voor zichzelf om haar boek af te maken.** En dan denk je aan de paarse tas en moet je plots stilletjes huilen.

De zwaluwen vliegen steeds dezelfde boog. Voor de jongen zorgen, dat is wat ze te doen staat, dat en niets anders. Bij de toiletten zie je elke ochtend in alle vroegte een moeder met een peuter die nog niet alleen kan plassen. Hij klemt een rode speelgoedauto in zijn knuist en babbelt honderduit, al is het nog niet eens zeven uur. Ze neemt het jochie bij de hand, tilt hem halverwege op haar heup. Je weet het nog heel goed, hoe het voelde, hoe het rook. Het zachte lijfje, het nekje als je je neus erin stak, de beentjes waar je zachtjes in kon bijten, en dan dat lijfje pakken en kietelen totdat ze het uitkraaide van de pret – en jij ook. Haar tempo is traag, zij geeft zich over aan haar kind. Wanneer je terugloopt na de ochtendplas is zij pas halverwege.

Er is toch iets veranderd, niet steeds eenzelfde boog. Het waren jarenlang identieke sequenties, maar ongemerkt is het verschoven, verschuivingen in ritme en melodie. Dat je plots bijna vijftig bent, en niet meer bang. Een tas kwam mee, al bleven de papieren in de koffer, en eenmaal thuis kun je weer werken in een kamer met een deur die sluit.

* Virginia Woolf, Een kamer voor jezelf, de oorspronkelijke titel A Room of one’s own, verscheen in 1929, en werd nu opnieuw vertaald uit het Engels door Monique ter Berg, Uitgeverij Chaos, 2018

** Miriam Toews, Niemand zoals ik, vertaald uit het Engels door Josephine Ruitenberg en Claudia Visser, Uitgeverij Cossee, 2022

Eén gedachte over “Paarse Tas”

  1. Eindelijk weer ‘een Ilja ‘ lezen!
    Herkenbaar en toch is iets veranderd.
    In ritme en melodie?
    Dapper het stuk. En tenger…. Doorhoudend? Rustig. Toch ook zoekend. Een weemoed stijgt op. En gaat over in stille kracht…..
    ✊🏽

    Like

Plaats een reactie