Het geel in de dag te zien

Dat je met een schok ontwaakt door een fel wit licht dat naar binnen schijnt als een witte priem die zich in een onbewuste toestand boort. Tevoorschijn komen uit een onrustige droom, het begint vaak met een droom.

In een ruimte te zijn die je niet kent. Is het een winkel? Verkopen ze spullen? Zijn er ook boeken? De muren zijn kaal, er is bijna geen kleur, het is een grote leegte. En daarin rond te dwalen, iets te zoeken, je bent het vergeten en de ruimte wordt groter, de muren raken steeds verder weg totdat ze zijn verdwenen, er is niets; geen mensen, geen spullen – je voelt je verloren.

Dan weet je het weer. Het was een dik boek met een okergeel omslag en een vrouwengezicht dat schuilgaat onder het geel. Er was om je mening gevraagd, je moest het lezen, er was haast bij, maar je kunt het niet vinden, er is niets. De paniek voelen opkomen vanuit je buik. De leegte, de akelige eenzaamheid, en je weet niet waarover het gaat, wat je erover zou kunnen zeggen. Het maakt je verdrietig dat ze onzichtbaar is geworden. En dan eindigt het met een schok als het felle witte licht, en nog een schok: je hebt je verslapen dat gebeurt anders nooit. Er klinken al stemmen van beneden je hebt haast om te gaan.

Om de zinnen te verzamelen als je opnieuw naar het water fietst; in de stroom te blijven voor de dag begint. Langs de bomen die er al stonden, ze zijn bijna kaal maar er hangt nog geel tussen het dorre bruin, langs het veld, de nevel erboven die het einde onzichtbaar maakt, de lucht is nat van dikke druppels, druppels glinsterend aan de takken.
En als daarna het geel boven het duin opkruipt, als je naakt en tintelgloeiend aan het water staat, als de wereld baadt in het geelgouden licht – als je daar staat dan weet je het opeens.

Het begint met één zin en daar dan bij te blijven. Ook al word je voortdurend afgeleid en draai je er omheen. Dan gaat het bijvoorbeeld over een man die langsloopt met een kind op de arm, het jongetje draagt een gele regenjas en dito laarzen, de zon schijnt, al het herfstblad licht op. Of over de citroengele paraplu die rondslingert in de slaapkamer, meegekomen van een logeerpartij, toen regende het heel hard en had je niks bij je zelfs geen jas. En natuurlijk gaat het over het boek met het okergele vlak over het vrouwengezicht*, het ligt in stapels in de boekhandel, er hangen posters, het geel knalt je tegemoet. Het lijkt alsof haar portret door het geel wordt uitgewist, maar dat is juist niet zo, zij heeft zich teruggeschreven uit een wereld die nauwelijks ruimte liet voor de wensen en talenten van vrouwen; zij heeft haar plek ingenomen en hoe ze dat doet is fenomenaal, het boek is prachtig en maakt je nederig, je leest het in de vroege ochtend, elke dag een uur anders krijg je het niet uit.

Met één zin beginnen en erbij blijven. Elke eerste zin en alle zinnen moeten opnieuw bevochten worden, net zoals je telkens in het koude water springt. Het gaat erom hoe bij die ene gedachte te blijven die iets duidelijk maakt. Dat je opeens weer het geel in de dag kunt zien, waar dat eerder niet ging. De rommeligheid in je hoofd, dat de paniek een monster werd dat alles onderweg had meegesleurd – en hoe dat was komt je nu voor als een droom.

Het geel te zien in deze dag, de dagen, ze zijn schitterend. Als je goed kijkt is er heel veel geel.

* Zoals zij het ziet van Alba de Céspedes verscheen onlangs bij Meridiaan Uitgevers en werd vertaald uit het Italiaans door Manon Smits, de oorspronkelijke uitgave is uit 1949

Eén gedachte over “Het geel in de dag te zien”

Geef een reactie op Jelte Nieuwenhuis Reactie annuleren