Ik denk soms

Als het van buiten op orde is.
Dat niets bevraagd hoeft te worden, dat het duidelijk is.
Er is een verhaal, zij heeft een verhaal.

Dat denk ik soms.
Als ik sta te koken.
Elke avond een uur in de keuken, de groente snijden, kruiden hakken.
Er staat peterselie op het plaatsje.
De handen het werk laten doen.

Hoe ik dan even naar buiten loop en naar de wilde wingerd kijk,
die zijn rode blaadjes openvouwt.
Het is koud,
mijn oude vest, het pilt ontzettend,
de minuscule blaadjes die tegen de muur gaan kruipen,
met hun kleine handjes.

Dan denk ik, vraag ik:
Hoe doet zij dat?
Ze heeft een verhaal, en zij ziet er goed uit, maar hoe doet zij dít?

Die twee kleine hummels op de bank.
En zij is zo moe,
elke dag, want ja.
Ze in alle vroegte afgezet,
een snelle kus
in haar strakke pak,
de dossiers.

Laat ze dan iets bezorgen?
Zo’n knul die met zijn oranje fiets voorrijdt?

En dat die kinderen dat later ook niet kunnen hè,
want zo gaat dat.
hoe moeten zij het weten
als ze het hun moeder niet zien doen.
Koken.
Of naaien, ik noem maar wat.
Dat ze werkelijk iets kunnen.

Bij het koken van een goede tomatensaus is het belangrijkste ingrediënt tijd.

Je moet meters maken om ze iets te leren.
Ook fietsen hè, en dan niet alleen rondjes op het pleintje.
Uren en uren, voor ze zelf door het verkeer,
voor ze veilig kunnen gaan.
Dat vráágt iets.

En dan is het soms saai en eentonig, zeker, dat is beslist zo.

Het vraagt tijd om werkelijk te zien.
Hoe het groeit. Hoe kleine handjes pakken, roeren, maken.
Wat er is.

Dat denk ik soms

Zij wisten niets

Uit de geblokte stof
zijn driehoekjes geknipt
aan een lint genaaid
diagonaal door de kamer.

De lucht is nog kil
te koud om op te zitten
koude zwarte wintergrond
voorjaarsaarde geurt naar oud
van binnen broeit het groeit het al.

Verjaardag jaardag taartdag
soep koken
worteltaart
met een dakje
van mascarpone.

Hoe taal te vinden voor
het vreemde begin
een ronde volle buik
naakt en zichtbaar voor iedereen
snoeren op blote huid geplakt
met zuignappen
het lichaam
een monitor naast het bed.

Van binnen het groeien klaar.

De birthday mother kijkt uit het raam
staren, een kind baren
zij wist het niet
zij wisten niets.

Ze waren
in een trein gestapt die niet meer stopte.

Ze denkt aan de groene en roze gebakjes,
toen ze thuiskwam lagen ze op een schaal
ze kwamen van de banketbakker,
in het lege huis
slingers van papier
felgekleurde tulpen in een vaas.

Verjaardag jaardag taartdag
hoe zelfgebakken taart geurt
geur van winteraarde gure lucht.
Plots nog nachtvorst.
Hoe het kind lag te slapen onder een schapenvacht
in haar eigen stille wereld.

Mogen deze dagen er ook zijn?

Dat de lucht al grijs is bij het opstaan. Het is zo guur en de bomen zijn nog kaal. Hun takken zwart afgetekend tegen het grauw erboven, en de zon laat zich de hele dag niet zien.

Dat de ochtend-afwas er om twaalf uur ’s middags nog staat. Vastgekoekte yoghurtresten in witte kommen. Een laagje vies water in de gootsteen. Een stinkend doekje van gisteren ernaast.

Dat alle daadkracht wegvloeit als regen langs het raam. Eindeloos naar buiten staren en tot niks komen. Het leven doet zich saai voor, verveling dreigt. Misschien heeft het te maken met de feministische podcasts die je luistert. Je vraagt je af of je wel goed bezig bent.

Dat je winterthee zet op de eerste dag van de lente. Een beker thee met een klein schaaltje paaseitjes om mee naar boven te nemen. Ze zien er onschuldig uit in hun paarse en roze jasje van aluminiumfolie. Het is de soort met vulling, je propt er vier achter elkaar naar binnen. Ze kauwen zo lekker weg, maar ze zijn te zoet, na afloop ben je misselijk.

Dat schrijven niet lukt omdat het woensdag is. Uit arren moede plak je plaatjes in. Je kocht een schrift in de grootste boekhandel waar je ooit bent geweest, maar het papier is te glad, je kunt er met vulpen niet op schrijven. Plakken gaat wel, met een prittstift. De goedkope lijm laat de foto’s op krantenpapier bobbelen.

Dat de Zanger zegt dat je meer liefde in je knuffels moet leggen, dat je daarop moet oefenen. Dat is belangrijk voor de meisjes als ik er straks niet ben! Je weet niet hoe dat moet, je bent er met je gedachten niet bij.

Dat je haar nog slechter zit dan normaal, het lijkt op een mislukte versie van het kapsel dat je moeder in de jaren zeventig droeg. Er zijn foto’s uit die tijd waarop zij er heel gelukkig uitziet, met jou als baby op schoot. Je ging naar een kapper in de buurt, op de hoek van een straatje achter de markt, het was zomaar een kapper. Wat kan er mis gaan, je hebt een jaar lang je kapsel zelf bijgehouden, dat zag niemand. Nu zit het verschrikkelijk en knoop je een zwarte sjaal om je hoofd om er nog iets van te maken.

Dat je naar een feestje gaat en te veel drinkt. De meisjes hadden gezegd: mama, je gaat gewoon lol maken, wij hebben chips, we vermaken ons wel! En hoe je vervolgens veel te laat thuiskomt, ze hadden geappt en gebeld, en dat het zó laat werd was niet de bedoeling. Ze hadden uren voor de tv gezeten, het bananenbrood was mislukt en de keuken ontploft.

Dat de lucht in de avond nog grijs is, er zijn geen sterren, er is geen maan. Het wordt nu later donker, je bent een week ontregeld. En dat je nog steeds met een extra vest naar bed gaat, en ’s nachts handschoenen zonder vingers draagt. Mogen deze dagen er ook zijn.