Het kleine zwarte doosje

Het was voorjaar, het huis was licht, er stonden narcissen op tafel. De slingers werden uit de doos gehaald en hingen een week. Er was een taart met laagjes van biscuitdeeg zo zacht als een kussentje. En beneden lagen cadeautjes op tafel te wachten. In bed wordt het jarige kind toegezongen. De opwinding is geweken, op haar geboortedag is zij kalm en dankbaar. Voor ze naar school gaat leent ze een jurk van haar zus, zelf heeft ze er geen; zij draagt nooit een jurk.

De moeder fietst mee; aan het stuur hangt een tas met traktaties. Ze vouwden chocolaatjes in een servet van gekleurd papier, het ziet er feestelijk uit. Op de stoep, buiten het hek, kijkt de moeder hoe de kinderen hun fiets wegzetten en de school binnen lopen. Ze kijken niet om, zij zien haar niet meer. En dat zij vandaag moeder is van het jarige kind, is onzichtbaar voor de anderen.

In de middag wacht zij de meisjes weer op. De jarige komt opgewonden naar buiten. Zij kreeg een steen van de juf. Hij is bruin van kleur en voelt heel glad. De moeder probeert iets van haar stemming te delen, zij vraagt: Denk jij ook dat iedereen het aan jou ziet, dat dit een bijzondere dag is? Zij ziet zichzelf terug, al die jaren geleden, toen zij voor het eerst weer met de trein naar haar werk ging. Hoe zij wilde opstaan, het door de coupé schreeuwen: Mijn kind is geboren, zien jullie het niet, ik ben moeder geworden! Het beeld flitst voorbij, nu het kind rustig naast haar fietst. Maar zij zegt: Ik heb dat niet hoor, ik voel me feestelijk vanbinnen, het maakt niet uit of iemand dat ziet.

Aan het einde van de zonovergoten feestdag stopt zij haar grote dochter in. De bruine steen ligt naast het bed, dat is het mooiste cadeau. Blijf je even kletsen, dan is deze dag nog niet voorbij. Het kind zegt: ik denk aan het Kleine Zwarte Doosje van Toon Tellegen. Daar stop ik deze verjaardag in, dan kan ik hem soms tevoorschijn halen. De moeder kust haar kind gedag en loopt naar beneden om de slingers af te halen. Ze bergt ze weer op in de feestdoos van karton.

We bewegen mee

Het is de derde keer dat ik getest word. Weer is een kinderverjaardag de directe aanleiding: de oudste dochter wordt bijna dertien en de oma’s willen komen. De beschikbare locatie is bij Amsterdam Sloterdijk. Geadviseerd wordt met de auto te gaan – absoluut niet met het ov – , maar de testlocatie is alleen te voet te bereiken. De Zanger wacht in de auto, in de daarvoor bestemde parkeergarage, terwijl ik lopend verderga. In de garage is een mondkapje verplicht. Ik loop naar buiten; de trap op, een smalle gang door, die uitkomt op een verlaten industrieterrein. Overal hangen borden, op elke straathoek staat een BOA die de weg wijst, verdwalen is hier niet mogelijk. Bij de ingang van de testlocatie staat een donkere man, hij lacht mij toe. Ik kan zijn vriendelijke gezicht zien, want het mondkapje bungelt op zijn kin. Het is nog vroeg.

In de grote witte tent, een langwerpige ruimte, zijn aan weerszijden loketten waar je je moet melden. Kom niet te vroeg, werd gezegd, maar niemand checkt de tijd. Een jonge vrouw bekijkt mijn ID door het glas. Daarna mag ik doorlopen naar een kleine ruimte waar de test plaatsvindt. Het gaat er allemaal gemoedelijk aan toe. Waar de mensen de eerste keer, een half jaar geleden, rond de verjaardag van het jongste kind, nog angstig leken, is daar nu niets meer van te merken. Ook de opwinding die ikzelf toen voelde, is verdwenen. Gewoon, even naar de teststraat omdat je verkouden bent. Volstrekt normaal.

Bij thuiskomst drinken wij koffie. Meebewegen met wat er gevraagd wordt, dat is wat wij doen. De maatregelen, de inzichten, of het gebrek daaraan; het is steeds weer anders. En dus blijven de kinderen weer thuis om aan de keukentafel hun schoolwerk te maken. En wordt aan alle leerlingen van de Zanger gevraagd om de les te volgen via Zoom. En komen alle sportlessen van de gezinsleden op deze dag te vervallen. We zijn er steeds beter in, kijken nergens meer van op; we blijven met z’n allen thuis. Alsof het volstrekt normaal is.

De volgende ochtend in alle vroegte is de testuitslag bekend. Ik wek de oudste dochter door over haar gezicht te strijken. Na een korte aarzeling kijkt ze me verwachtingsvol aan, ik lees de vraag in haar ogen voordat zij hem stelt en knik haar geruststellend toe. We kunnen je verjaardag vieren.

Scherf

Wanneer je in de vroege ochtend van huis vertrekt om naar je ouders te gaan, slapen de kinderen nog. Zodra je de snelweg afdraait, de provinciale weg op, beneemt een dikke wolk je het zicht, alsof je een tunnel inrijdt. Het heeft gevroren aan de grond, de mist hangt dik en wit boven de velden en lost heel langzaam op. In de opkomende zon lichten de bomen met witte bloesems langs het water op alsof het gesneeuwd heeft. Vanaf het ouderlijk huis nemen jullie de fiets, volgen een van de geheime paadjes van je moeder, die de uitgestrekte bossen kent als haar broekzak. Zij speelde hier als kind, in de achtertuin van haar grootouders die grensde aan de hei. Het landschap vormde het decor van de verhalen die ze verzon om haar leven thuis dragelijk te maken. Vlakbij de spoorbaan zetten jullie de fietsen tegen het hek, steken over en gaan lopend verder. Het is niet moeilijk je voor te stellen hoe zij hier als meisje liep; ze dartelt in feite nog steeds als een kind door de wereld. Ze vertelt graag en uitvoerig over wat ze weet en ziet, en neemt het vaak niet al te nauw met hoe de dingen werkelijk gegaan zijn. Intussen ben je opgehouden haar te verbeteren, je luistert naar haar verhalen. Ze wijst je de ontluikende lijsterbes, neemt je me mee naar het veld met lelietjes-van-dalen, en laat alle verschillende soorten heide zien. Op een kleine helling, die onopvallend in het landschap opbolt, groeit een zeldzaam soort rendiermos. Daar ging ze later, als jonge vrouw vaak zitten met haar schetsboek. In de bocht terug, vlak voor de spoorlijn, vindt ze een zonnig plekje uit de wind. Daar komt een andere kwaliteit van haar te pas. Niemand kan betere picknicks aanrichten dan zij; zelfs iets eenvoudigs als koffie met taart wordt met haar een feestje. Samen roken jullie een sigaar, een gewoonte die je recentelijk van haar hebt overgenomen. Op de terugweg voor de spoorwegovergang, vangt je oog tussen de stenen iets blauws; achteloos raap je de glinsterende potscherf op en stopt hem in je broekzak. Je rijdt naar huis, de vertrouwde weg die je al zo vaak ging. Op zolder leg je de scherf in een glazen doosje op je schrijftafel, het is precies de kleur ultramarijn waar je moeder zo van houdt.