Na de geboorte van hun tweede dochter, besloot de moeder thuis te blijven. Dit was een herkansing. Ze zat in een café, de baby slapend onder het schapenvachtje in de wagen, en dronk een kop thee. Intussen schreef ze een brief aan haar nichtje. Het ging over het grote geluk dat haar nu toeviel, en waarvan ze wist dat de nicht iets soortgelijks ervaarde.
Maar toen werd ze op oudejaarsavond gebeld door de vrouw met een naam uit een sprookje – die evenwel, zo bleek later, niets sprookjesachtigs had. Of ze wilde komen werken in het kantoor in Amsterdam, de dagen mocht ze zelf kiezen, de uren zelf bepalen, zodat het zou passen. Het perspectief van de moeder kantelde. Hoewel dit een kans was die zich niet elke dag voordeed, wist ze wat dit voor het leven thuis zou betekenen. Haar man zei: Als jij wilt, organiseren we het, maar je hoeft het niet te doen. Later kon ze de overwegingen die haar tot het besluit brachten niet meer terughalen, maar ze nam het aanbod aan en ging. De moeder liet de kinderen achter bij de oppas – de jongste nog geen jaar – en verdween uit hun wereld.
In het begin had ze het gevoel dat het belangrijk was wat ze deed; dat ze een zekere invloed had die opwindend was. Op feestjes – voorzover die er waren – waren mensen nu geïnteresseerd in wat zij deed. Voorheen was het: Oh, je bent verkóópster… Nu vroegen ze haar uit. En ze kon dan verhalen over de ingewikkelde logistieke processen, over het belang van dit bedrijf binnen het vak; dat de inkoopcombinatie een partij was om rekening mee te houden. Ze had het gevoel dat dit alles ook op haar afstraalde, al was ze in de praktijk een kleine schakel. Vanbinnen echter wist ze: die verkoopster – dát ben ik.
Vijf jaar ging de moeder op en neer. Zo vroeg van huis dat ze de ochtendspits voor was en kon zitten in de trein. De seizoenen volgend aan de hand van het licht: kon ze door het raampje buiten de polder alweer ontwaren? Zag ze de nevel boven de velden, de hemel in de verte kleuren? Ze was al weggefietst voor de meisjes wakker werden, geruisloos vertrokken in het donker. Eenmaal op het kantoor, stuurde ze een filmpje om hen een fijne dag te wensen. Voor hen was het onduidelijk wat zij daar in het verre Amsterdam deed – en dat wist ze zelf ook steeds minder goed.
In die jaren volgde ze steeds dezelfde routine. Zij deed als eerste de lichten aan in de kale ruimte, met de eenvormige bureaus in een u-vorm. In de pantry schudde ze de slaap van zich af, terwijl ze wachtte tot het espresso-apparaat was opgewarmd. Intussen moed verzamelend om het werk aan te vatten, de abstracte, onbegrijpelijke handelingen te verrichten waarmee de dag zich langzaam vulde. Het waren taken die niets te maken hadden met de liefde voor boeken – waarmee dit alles ooit begon. Hier hadden boeken plaatsgemaakt voor cijfers.
De wereld van de kinderen thuis bestond uit eerste stapjes, eerste woordjes, eerste letters. Bij het jongste meisje verliep de overgang van peuter naar kleuter razendsnel: ze liep voor haar tweede, fietste al voor haar derde verjaardag. Het oudste meisje had haar eigen onnavolgbare weg die anders was. De moeder was in die jaren altijd moe en sliep slecht. Op het kantoor probeerde ze dit te verbergen, maar in de metro viel ze in slaap. Soms zat ze op de wc te huilen, daarna veegde ze de tranen weg, plensde koud water in haar gezicht en ging weer door. Dat ze één kind had waar iets mee aan de hand was, dat wist een enkeling wel. Maar wat het betekent om een doof kind te hebben, daarvan wisten ze niets, en konden ze ook niets weten want zij deelde het niet. Zij had altijd haar onkreukbare gezicht op als ze daar was. Ze was een prettige, gewaardeerde collega, maar buiten het werk had ze met niemand contact. Aan het einde van de dag stapte ze weer uit de metro in de trein, en fietste naar huis.
Gaandeweg groeit de twijfel; het begint te schuiven. En ook daarover laat zij zich niet uit. Het komt dan ook volledig uit het niets wanneer de moeder na vijf jaar op het kantoor haar vertrek aankondigt. Op een stralende dag in mei legt zij de ontslagbrief op het bureau van haar baas – die in grote verbazing achterblijft.
Met het opruimen van haar werkplek op de laatste dag, overziet zij de periode die ze hier heeft doorgebracht. Wat er in die tijd thuis allemaal heeft plaatsgevonden was hier nooit aan de orde geweest, en toch is ze niet onderuit gegaan. Nog één keer kijkt ze naar buiten; ze ziet het vertrouwde uitzicht aan de achterkant, met nog meer kantoren in hoge flats. Binnen ziet ze de smerige lamellen die ooit wit waren geweest, ze ziet het ladenblok waar ze haar eigen koffiecupjes, thee en koekjes in bewaarde. En terwijl ze daar zit valt de gedachte in dat als haar leidinggevende beter gekeken had, of ooit tijd voor haar had genomen – dat dit bericht dan niet als een schok had hoeven komen. Nu pakt de moeder de doos met haar persoonlijke spullen onder de arm en vertrekt. Ze neemt voor het laatst de lift naar beneden, en gaat door de draaideur naar buiten, het felle zonlicht in.