
Het bed afhalen in één groot gebaar: onderlaken en molton, het dekbed belandt op de vloer. En het matras eronder draagt de sporen van een vrouwenleven. Een eerste ongesteldheid, onverwacht in de nacht. Een vrijpartij, voor het eerst een mannenlijf in je bed. En: hoe de vliezen braken, plotseling, ook daarvan weet je niet wanneer het komt. Hoe de krampen heviger werden en toen plots al het vocht naar buiten gulpte. Al die momenten van vochtigheid trekken in een flits voorbij.
En nu was het toch weer gebeurd, al ben je na vijfendertig jaar ervaren op dit punt. In de ochtend staarden twee rode ogen je aan. Alles in één grote kluwen in de wasmachine gepropt, wasmiddel in het bakje, op 60°C anders gaat het er niet uit.
Hoe je als vrouw al dit ongemak het hoofd moet bieden maakt je soms razend. Wanneer je bijvoorbeeld in de eerste klas coupé zit, met nog één andere reiziger, een nette meneer met een koptelefoon. Je hebt je hier teruggetrokken omdat de huisarts zo belt. Dat kon niet anders, je móet haar spreken. En de man heeft geen idee, hij zit te werken met zijn laptop op schoot, hij heeft werkelijk geen idee. Het ongemak, de viezigheid, de schaamte – ook al wil je dat niet, het gebeurt evengoed. Terwijl: misschien kijkt hij intussen wel porno – je weet het niet, hij weet ook niets van jou.
Wanneer het huis leeg is, als iedereen vertrokken is na het ontbijt, de badkamer poetsen. Daar waar het vies en glibberig is, in de hoekjes, langs de randen. Het drupt er en wordt smerig, en het stinkt. De smerigheid te lijf gaan met een harde borstel van varkenshaar en schuurmiddel – het heet nu Cif, in je hoofd blijft het altijd Jif. Het putje van de douche, de gaatjes zitten verstopt, het water loopt niet goed door, zeepresten en haar en wat al niet. De zwarte randen. Stukjes lichaam hebben zich vastgezet; de afvoer raakt ermee verstopt.
Dit moest gebeuren, en het is gedaan. De emmer met het vieze sop is weggespoeld, nu kun je gaan.
Er staat een glanzend wit bad in de ruimte, een ligbad van porselein. Zo’n chique variant als in reclamefolders voor nieuw sanitair. Een oude boerderij met een mooie houten vloer en een ligbad. Iemand heeft het schoongemaakt; dat is ongetwijfeld de vrouw, het zijn altijd de vrouwen. Op de rand hangen handdoeken, twee grote en twee kleine.
Eerst zat je buiten in de schemering met een sigaar, de whiskey was verwarmend en zoet en het was heel koud, je werd langzaam heel koud. En dan je koude lichaam langzaam in het hete water laten zakken. Het is zo heet dat je huid bijna verbrandt, je hele lijf wordt rood. Je borsten verdwijnen in het water, je sluit je ogen. Heet water, een schoon bad dat glanst.
En daarna lig je naakt, diagonaal – altijd diagonaal – op het vreemde dekbed. Het is lichtblauw, een print van de amandelbloesem die Vincent van Gogh in 1890 in de Provence schilderde. Het schilderij is prachtig, dat hangt in Amsterdam, maar het dekbed dat hier in het oosten van het land op het bed ligt is pure kitsch – en dat is niet erg. Want de vloer is van hout, en de meubels zijn smaakvol en het uitzicht is prachtig. En het is stil, zo stil als het thuis nooit is. Alleen de vogels buiten en het ruisen van de radiatoren in dit huis.
De volgende ochtend zijn de velden bevroren, en dampt je adem wit als je in alle vroegte je koffie drinkt. En dan zie je de vieze rand in het witte bad. Het bad was heel schoon, de hele ruimte was schoon, geen zwarte randen of stof in hoekjes. Nu zijn er de resten van een lichaam, de vettigheid en viezigheid. Je ziet het en laat het, hier hoef jij niets te doen; je bent te gast. Je haalt het bed af, het blauwe textiel valt ook hier op de grond. Het onderlaken is nog schoon, natuurlijk is het schoon, na slechts twee nachten. En ook dat hoef je niet te doen, hier hoef je niet te wassen. De deur dichttrekken en het vuil laten.